Woordenschat Flashcards
(53 cards)
1
Q
afvegen met
A
to clean
2
Q
ruziemaken over
A
to have a fight
3
Q
vernemen
A
to find out
4
Q
heel wat ervaring
A
a lot of experience
5
Q
aanleiding
A
motive
6
Q
uitwisselingsproject
A
exchange programme
7
Q
wat ervaring
A
some experience
8
Q
moelijkheden
A
difficulties
9
Q
waarschuwen voor
A
to warn about
10
Q
huisgenoten
A
roommates
11
Q
verdragen
A
to tolerate
12
Q
eigenlijk
A
actually
13
Q
anders gaan we…
A
otherwise we go…
14
Q
verschijnen
A
to appear
15
Q
spannend
A
exciting
16
Q
hoewel het koud is
A
although it is cold
17
Q
roman
A
novel
18
Q
postzegels
A
stamps
19
Q
beslissing
A
decision
20
Q
gebeuren
A
to happen
21
Q
uiterlijk
A
appearance
22
Q
opvallen
A
to stand out
23
Q
eenvoudig
A
simple
24
Q
aardig (persoon)
A
nice
25
ontwikkeld door
developed by
26
gedrag
behaviour
27
vijand
enemy
28
goedgezind
friendly
29
verbeteren
to improve
30
het ontwikkelen
the developing
31
uitdagingen
challenges
32
afwisseling
variety
33
mijn beslissingen in twijfel trekken
to question my decisions
34
misbruik van iemand maken
to take advantage of sb
35
vrolijk
cheerful
36
overdrijven
to exaggerate
37
afmaken dingen
to finish things
38
erkenning
recognition
39
gevoelens
feelings
40
onvoldoende
insuffitient
41
voorspelbaarheid
predictability
42
onzekerheid
uncertainty
43
zich haasten
to rush
44
to introduce
inleiden
45
introduction
de inleiding
46
to make sure that
ervoor zorgen dat
47
expired
afgelopen
48
both
beide
49
particular
bepaalde
50
noisy
lawaaierig
51
I worry about...
Ik maak me zorgen over...
52
the difference
het verschil
53
the similarity
de gelijkenis
