woordenschat (gegeven) 2 Flashcards
(169 cards)
Abrupt:
onverwacht.
Achterdochtig:
niet snel gelovend.
Achterlijk:
onontwikkeld, primitief.
Affiniteit:
sterke interesse. verwantschap
Apathie: .
gebrek aan interesse of emotie.
Ambtenaar:
overheidsmedewerker.
Argwanend:
met achterdocht wantrouwend.
Associëren:
in verband brengen met.
Authenticiteit:
echtheid, oorspronkelijkheid.
Avances:
pogingen tot toenadering vooral romantisch.
Aversie:
sterke afkeer, weerzin.
(Taal)baken:
richtlijn of grens in taalgebruik.
Bastion:
versterkte verdedigingspost.
Beamen:
bevestigen, instemmen.
Beknotten:
beperken, inperken.
Bekrachtigen:
officieel goedkeuren, versterken.
Benauwd:
angstig, verstikkend.
Beschouwen:
zien als.
Blunderen:
een fout maken, zich vergissen.
Body neutrality:
neutrale houding ten opzichte van het lichaam.
Body positivity:
acceptatie en waardering van alle lichaamstypes.
Chagrijnig:
slecht gehumeurd, prikkelbaar.
Charter:
officieel document of overeenkomst.
Choqueren:
verbazen op een negatieve manier.