woordenschat interdire plus donner un orde Flashcards
(42 cards)
1
Q
le dentifrice
A
de tandpasta
2
Q
le responsable
A
de verantwoordelijke
3
Q
l’océan
A
de oceaan
4
Q
l’air
A
de lucht
5
Q
les dêchets
A
het afval
6
Q
le gaz d’échappement
A
het uitlaatgas
7
Q
le réchauffement
A
de opwarming
8
Q
le tissu
A
de stof
9
Q
l’activité
A
de activiteit
10
Q
la boîte de tartines
A
de brooddoos
11
Q
la canette
A
het blikje
12
Q
l’épreuve
A
de proef
13
Q
la gourde
A
de drinkbus
14
Q
la grille
A
het rooster
15
Q
la poubelle
A
de vuilnisbak
16
Q
la production
A
de productie
17
Q
la protection
A
de bescherming
18
Q
la station-service
A
het tankstation
19
Q
la terre
A
de aarde
20
Q
l’usine
A
de fabriek
21
Q
assez
A
genoeg
22
Q
écolo
A
ecologisch
23
Q
emballé
A
verpakt
24
Q
local
A
lokaal
25
nécessaire
noodzakelijk
26
attendre
wachten
27
consommer
consumeren
28
devoir
moeten
29
échouer a
mislukken
30
éviter
vermijden
31
emporter
meenemen
32
expliquer
uitleggen
33
falloir
moeten
34
mettre
zetten/plaatsen
35
mettre en marche
aanzetten
36
prendre place
plaatsnemen
37
protéger
beschermen
38
réussir a
erin slagen om
39
réussir quelque chose
slagen voor
40
ramasser
oprapen
41
trier
sorteren
42
vouloir
willen
