Woordenschat Nl-Fr Flashcards
(123 cards)
1
Q
het gerecht(en) / de specialiteit(en)
A
spécialité(s)
2
Q
sociaal
A
social
3
Q
gesloten
A
fermé / renfermé
4
Q
verlegen
A
timide
5
Q
ernstig
A
sérieux
6
Q
sportief
A
sportif
7
Q
spontaan
A
spontané
8
Q
stipt
A
ponctuel
9
Q
creatief
A
créatif
10
Q
vrolijk
A
joyeux
11
Q
gezin
A
famille (noyau cellulaire)
12
Q
de lucht
A
ciel
13
Q
de boekhouden
A
comptable
14
Q
snel
A
rapide
15
Q
Traag
A
lent
16
Q
de schade
A
les dommages / les dégâts
17
Q
het vrijwilligerswerk
A
bénévolat / volontariat
18
Q
het weerbericht
A
la météo
19
Q
de ploeg / het team
A
l’équipe
20
Q
de vlucht
A
le vol
21
Q
het vluchten
A
la fuite
22
Q
de grens
A
la frontière
23
Q
de vluchtelingen
A
les réfugiés
24
Q
het kamp
A
le camp
25
de overheid / de regering
le gouvernement
26
bekend Vlaams (BV)
Flamands connus / célèbres
27
de staking
la grève
28
de haven
le port
29
belangrijk
important
30
het herstel
la réparation
31
het verkeer
le trafic
32
oneerlijk
hypocrite / malhonnête
33
het oneerlijkheid
la malhonnêteté
34
eerlijk
sincère
35
de eerlijkheid
la sincérité
36
boos
fâché
37
blij
heureux / content
38
de jeugd
la jeunesse / les jeunes
39
het ongeluk
accident domestique
40
het ongeval
accident de voiture
41
gelukkig
chanceux
42
ongelukkig
malchanceux
43
besluit / conclusie
conclusion
44
optimist
optimiste
45
pessimist
pessimiste
46
de aankoop
l'achat
47
de reis
le voyage
48
het gevoel
le sentiment
49
vertaling
sous-titre
50
het voedsel / het eten
la nourriture
51
een schilder / een kunstenaar
un peintre / un artiste
52
ambtenaar
fonctionnaire
53
vroeg
tôt
54
laat
tard
55
peetvader / peter
parrain
56
peetmoeder / peettante
marraine
57
petekind / peetzoon
filleul
58
petekind / peetdochter
filleule
59
platteland
campagne
60
neder
auprès
61
beneden
en bas / en dessous de
62
een knoeiboel
un gâchis / une pagaille
63
het kenmerk(en)
la caractéristique
64
de opsporing
la détection
65
het bericht
une information
66
de nek
la nuque
67
de hals
le cou
68
de halsketting
le collier (bijou)
69
de aangifte
la déclaration
70
een gauwdiefstal / een zakkenrollers
un pickpocket
71
het slachtoffer(s)
la victime
72
het slachthuis
l'abattoir
73
de smokkelaar(s)
le passeur
74
de kust
la côte
75
de kustwacht
le garde-côte
76
de aanslag
une attaque / un attentat
77
de terrorist(en)
le terroriste
78
de landbouwer(s)
l'agriculteur
79
het koor
la chorale / le choeur
80
de bioscoop
le cinema
81
het luipaard(en)
le léopard
82
de tentoonstelling
l'exposition
83
gewond
blessé
84
de wonde
la blessure / la plaie
85
uiterlijk
au plus tard / avant / délai
86
innerlijk
intérieur
87
typisch
typique
88
de tweeling
les jumeaux
89
aantrekkelijk
attrayant / attractif
90
de vlag
le drapeau
91
fier / trots
fier
92
bescheiden
modeste
93
gierig
avare
94
vrijgevig
généreux
95
stipt
ponctuel
96
mooi
beau
97
lelijk
laid
98
ordelijk
ordonné
99
georganiseerd
organisé
100
egoïstisch
égoïste
101
afstandelijk
distant / réservé
102
bourgondiër(s)
bon vivant (nourriture et boisson)
103
mager
maigre
104
slank
mince
105
normaal gebouwd
corpulence normale
106
zwaar gebouwd
embonpoint
107
dik
gros
108
gekruld
bouclé / frisé
109
halflang
mi-long
110
steil
raide / lisse
111
de paardenstaart
la queue de cheval (coiffure)
112
kaal
chauve
113
lang
long
114
het ronde gezicht
le visage rond
115
de baard
la barbe
116
de snor
la moustache
117
de stoppelbaard
la barbe apparente (mal rasé)
118
de rimpel(s)
les rides
119
de scherpe neus
le nez pointu
120
allebei
tous les deux
121
dezelfde / hetzelfde
le même
122
even
autant
123
geen van beiden
aucun des deux
