Woordjes H5⭐️ Flashcards
(94 cards)
1
Q
Commander
A
Bestellen
2
Q
échanger
A
Omwisselen, ruilen
3
Q
Choisir
A
Kiezen
4
Q
Boire
A
Drinken
5
Q
Prendre
A
Nemen
6
Q
J’aimerais/je voudrais
A
Ik zou graag willen
7
Q
Le repas
A
De maaltijd
8
Q
L’entrée
A
Het voorgerecht
9
Q
Le plat (principal)
A
Het (hoofd) gerecht
10
Q
Le dessert
A
Het toetje
11
Q
La boisson
A
Het drankje
12
Q
La nourriture
A
Het eten
13
Q
La table
A
De tafel
14
Q
Midi
A
Twaalf uur ‘s middags
15
Q
Le sandwich
A
Het broodje
16
Q
La crêpe
A
De pannenkoek
17
Q
La bouteille
A
De fles
18
Q
La salade
A
De salade
19
Q
J’ai faim
A
Ik heb honger
20
Q
J’ai soif
A
Ik heb dorst
21
Q
Pas de problème
A
Geen probleem
22
Q
Le fromage
A
De kaas
23
Q
Le fait
A
De melk
24
Q
Le poulet
A
De kip
25
Le jambon
De ham
26
Le poisson
De vis
27
Le sucre
De suiker
28
L’eau
Het water
29
Les fruits
Het fruit
30
Le pain
Het brood
31
Le yaourt
De yoghurt
32
La viande
Het vlees
33
Le gout
De smaak
34
Manger
Eten
35
Servir
Bedienen
36
On vend
Men verkoopt
37
La manière
De manier
38
Le pays
Het land
39
La ville
De stad
40
Le village
Het dorp
41
Il/elle est né(e)
Hij/zij is geboren
42
Même
Zelfs, ook nog
43
Toujours
Altijd, nog steeds
44
Comme
Zoals
45
Aujourd’hui
Vandaag
46
Mettre la table
De tafel dekken
47
L’assiette
Het bord
48
La cuillère
De lepel
49
La fourchette
De vork
50
Le couteau
Het mes
51
La moutarde
De mosterd
52
Le ketchup
De ketchup
53
La sauce
De saus
54
Demander
Vragen
55
Apporter
Brengen
56
Le verre
Het glas
57
La serviette
Het servetje
58
Le sel
Het zout
59
Le poivre
De peper
60
Le client
De klant
61
La cuisine
De keuken
62
Assez
Nogal
63
Encore
Nog, nog meer
64
Grâce à
Dankzij
65
Surtout
Vooral
66
D’abord
Eerst
67
Après
Na, daarna
68
La bouche
De mond
69
Le corps
Het lichaam
70
Bouger
Bewegen
71
Faire une promenade
Een wandeling maken
72
Le feu
Het vuur
73
Le son
Het geluid
74
L’histoire
Het verhaal
75
Fêter
Vieren
76
Le monde entier
Het hele weekend
77
Sortir
Uitgaan, komen uit
78
Le boulanger
De bakker
79
La pâtisserie
Het gebak, de banketbakkerij
80
Apprécier
Waarderen
81
Fameux/-se
Beroemd
82
Quand même
Toch
83
Chaque
Elk, ieder
84
L’épice
Het kruid
85
L’agneau
Het lam(svlees)
86
L’ail
De knoflook
87
La recette
Het recept
88
Attaquer
Aanvallen
89
L’ennemi
De vijand
90
La victoire
De overwinning
91
Le drapeau
De vlag
92
Par conséquent
Ten gevolge daarvan
93
Plutôt
Eerder, nogal
94
être capable de
In staat zijn te
95
Ressembler à
Lijken op
