Woordjes Trede 16 Flashcards
(48 cards)
1
Q
De rugbywedstrijd
A
Le match de rugby
2
Q
De korting
A
La réduction
3
Q
De rekening
A
L’addition
4
Q
De scholier
A
Le collégien
5
Q
De bestemming
A
La destination
6
Q
Het identiteitsbewijs
A
la fiche d’identité
7
Q
het ticket
A
le billet
8
Q
geweldig
A
magnifique
9
Q
afschuwelijk
A
affreux
10
Q
muziek luisteren
A
écouter de la musique
11
Q
Kletsen
A
Discuter
12
Q
zich bezig houden met
A
pratiquer
13
Q
schrijven
A
écrire
14
Q
muziek maken
A
faire de la musique
15
Q
gebruiken
A
utiliser
16
Q
downloaden
A
télécharger
17
Q
communiceren
A
communiquer
18
Q
uitgaan
A
sortir
19
Q
verwijderen
A
supprimer
20
Q
reserveren
A
faire une réservation / réserver
21
Q
foto’s delen
A
partager des photos
22
Q
opnemen/opslaan
A
enregistrer
23
Q
spellen
A
épeler
24
Q
sporten
A
faire du sport
25
voetballen
faire du foot
26
skiën
faire du ski
27
tennissen
faire du tennis
28
drukken (op een knop)
appuyer
29
Ik heb liever ...
Je préfère ...
30
Ik heb een hekel aan ...
Je déteste ...
31
Ik houd van ...
J'aime ...
32
Ik zou graag willen ...
Je voudrais ...
33
Hoeveel is het?
C'est combien ?
34
op tijd
à l'heure
35
handig
pratique
36
de achternaam
le nom
37
de voornaam
le prénom
38
de geboortedatum
la date de naissance
39
de nationaliteit
la nationalité
40
de woonplaats
le domicile
41
Tot straks.
À toute à l'heure.
42
Goed idee!
Bonne idée !
43
OK!
D'accord !
44
Anders nog iets?
Ça sera tout ?
45
Alstublieft. (als je bijv. geld geeft)
Voilà
46
Ik neem ... (in een restaurant)
Je vais prendre ...
47
Met hoeveel zullen jullie zijn?
Vous serez combien ?
48
```
eerste
tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende
achtste
negende
tiende
twintigste
honderdste
duizendste
```
```
premier, première
deuxième
troisième
quatrième
cinquième
sixième
septième
huitième
neuvième
dixième
vingtième
centième
millième
```
