Zelfstudie Flashcards
(46 cards)
ZO
Vertrouwd raken met de naamgeving van micro-organismen, met name die van bacteriën, en leren om deze micro-organismen te groeperen.
4 rijken micro-organismen:
- Bacterien (prokaryoot)
- virussen (prokaryoot)
- schimmels en gisten (eukaryoot)
- parasieten (eukaryoot)
ZO
De indeling van virussen in hoofdgroepen beschrijven
Op basis van:
- Soort nucleoinezuur (DNA of RNA)
- Symmetrie nucleocapside (helicaal, icosaeder, pleomorf)
- Aan- of afwezigheid lipidenmembraan
RNA-virus subgroepen:
- plusstrengs RNA-virus
- minstrengs RNA-virus
- dubbelstrengs RNA-virus
- retrovirussen
RNA-virussen gebruiken RNA-afhankelijk RNA polymerase van positieve naar negatieve polariteit;
RNA-afhankelijke RNA polymerase van negatieve naar positieve polariteit;
of DNA-afhankelijke RNA-polymerase
ZO
De replicatiestrategieën van deze hoofdgroepen kennen.
DNA-virussen: repliceren in celkern mbv DNA-polymerases en splicingsenzymen
RNA-virussen: repliceren in cytoplasma
zie Goodnotes (schema van Baltimore)
RNA-virus: genetische variatie mbv frameshifting, proteases
ZO
Begrijpen hoe evolutie van een virus tot mutaties kan leiden.
3 manieren virale evolutie:
- standaard mutaties
- recombinatie genoom
- reassorting (uitwisseling) genoom
- DNA-virus hebben langzamere evolutiesnelheid door DNA-polymerase proofreading activiteit
ZO
Snappen wat voor invloed mutaties op het virus kunnen hebben.
Voordelig:
- geen inbouw van therapeutische middelen in genoom => resistentie tegen antivirale middelen
- gemuteerde viruspartikels onherkenbaar voor antilichamen => ontsnappen aan de immuunrespons van de gastheer
Nadelig:
* niet meer kunnen overleven oid
ZO
Interacties tussen Ag-presenterende cellen en micro-organismen bespreken.
B-lymfocyten kunnen vrij antigeen binden;
T-lymfocyten kunnen alleen gebonden antigeen binden (mbv APC-cellen)
B-lymfocyten geven een humorale respons; belangrijk bij primaire infectie
T-lymfocyten geven een cellulaire respons; belangrijk bij secundaire infectie
ZO
Noemen welke technieken, direct en indirect, binnen de virologie worden gebruikt.
Directe virusdetectie:
* PCR (Polymerase chain reaction)
* EIA
* Immunoblot
* Agglutination Assay
* Immunofluorescence
* EM (Electron Microscopy)
* CPE (Cytopathic effect)
Indirecte virusdetectie:
* EIA
* Immunoblot
* Agglutination assay
* Immunofluorescentie.
ZO
Aangeven welke materialen (samples) voor virologische diagnostiek kunnen worden gebruikt.
- Bloedafname
- B.A.L. (Broncho alveolar lavage)
- Neusspoelsel
- Neus-, lip-, mond- of keelwat (ook anus-, cervix-, penis-, vulva-)
- Sputum, feces, liquoir, urine, uitstrijkje
- Biopsie of lichaamsvloeistoffen (moedermelk, tranen)
ZO
De ontwikkeling van T-lymfocyten in de thymus beschrijven, incl. de interactie met stromale cellen.
Ontwikkelende T-lymfocyten moeten eigen HLA-moleculenmet een voldoende affiniteit binden, terwijl peptiden vanlichaamseigen moleculen die in ditzelfde HLA gepresenteerd worden, juist niet moeten herkennen.
Proces selectie:
1. T-cel gaat via zijn TCR een interactie aan met MHC klasse I en II moleculen op het corticale epitheel
2. Voldoende affiniteit => geen apoptose (positieve selectie)
3. T-cel brengt TCR sterker tot expressie en maakt de keus voor CD4+CD8- of CD4-CD8+.
4. Te hoge affiniteit voor eigen MHC + selfpeptide => alsnog apoptose (negatieve selectie)
Thymic crosstalk lymfocyten <=> stromacellen:
* Verschillende essentiële groeifactoren/cytokines die door een van beide celtypen worden geproduceerd en uitgescheiden en noodzakelijk zijn voor de volgende ontwikkelingsstap van het andere celtype;
* Cel-cel contact van ontwikkelende thymocyten en ontwikkelende epitheelcellen.
ZO
Het proces van positieve en negatieve selectie van T-lymfocyten in de thymus bespreken, en beschrijven welke interacties daarbij een rol spelen.
- Binnenkomst prothymocyten in paracortex
- proliferatie tijdens migratie naar cortex (DN stadium)
-
Positieve selectie
* Diepe cortex
* DP stadium
* Binding lichaamseigen MHC-cellen met lage affiniteit
* Apoptose bij onvoldoende affiniteit - T-cel brengt TCR tot expressie (SP stadium)
-
Negatieve selectie
* Corticomedullair en medulla
* SP stadium
* Apoptose bij te hoge affiniteit voor lichaamseigen MHC-cellen - In de bloedcirculatie
ZO
Beschrijven hoe een acute ontstekingsreactie op gang komt en verloopt op klinisch, microscopisch en moleculair niveau.
Klinisch <=> microscopisch
* Dolor (lokale pijn) - Vrijkomen van ontstekingsmediatoren, waardoor toename van vocht en druk op weefsels.
* Calor (lokale warmte) - verhoogde warmte afgifte door het bloed aan het weefsel
* Tumor (lokale zwelling) - Extravasatie van vloeistof en eiwitten in de extracellulaire ruimte.
* Rubor (lokale roodheid) - vasodilatatie met verhoogde bloeddoorstroming van het weefsel
Moleculaire verklaring
1. Endotheel cel contractie:
* binding van histamine, bradykinine en andere mediatoren aan hun receptor op het endotheel.
- Retractie van de junctionele verbindingen tussen het cytoskelet van de endotheelcellen:
* veroorzaakt door een structuurverandering van het cytoskelet geinduceerd door cytokinen - Endotheelbeschadiging
- Endotheelbeschadiging:
* door leukocytenactiviteit - Verhoogde endotheeltranscytose:
* gemedieerd door onder andere VEGF.
Een overzicht geven van de verschillende typen mediatoren van ontstekingsreacties en uitleggen welke rol ze spelen.
Histamine - contractie endotheel
Bradykine - contractie endotheel
Leucocyten - verhoogde activiteit leidt tot endotheelbeschadiging
VEGF - verhoging endotheeltranscytose (transport in cel)
De mediatoren te plaatsen in de acute ontstekingsreactie wat betreft het tijdpad en de locatie van productie en werking.
ZO
Uitleggen hoe virussen een mens ziek kunnen maken en soorten virale infecties (4)
- Het virus hecht aan celreceptoren
- Transport de cel in
- Inbouw van viraal genoom
- Synthese viraal mRNA en eiwitten
- Productie nieuwe virusdeeltjes
- Secretie deeltjes
Soorten virale infecties:
* Lytische infectie
* Latente infectie
* Chronische infectie
* Maligne celtransformatie
ZO
voorbeelden van virussen geven bij lytisch, latente, chronische en maligne virale infecties + re-infectie
Lytische infectie: enterovirussen
Latente infectie: TBC, HIV
Chronische infectie: herpes, Pfeiffer
Maligne celtransformatie: Eppstein-Barr-virus, HPV, HHV8
re-infectie: (1) waterpokken (2) gordelroos door Varicella-Zoster-virus
ZO
Beschrijven hoe een acute ontsteking overgaat in een (granulomateuze) chronische ontsteking of gevolgd wordt door wondgenezing.
Chronische ontstekingsreactie is een ontstekingsreactie die langer duurt (> 42 dagen) en tekenen van actieve ontsteking, weefselbeschadiging en pogingen tot herstel toont
Bij beschadiging worden receptoren geactiveerd groeifactoren worden afgegeven door cellen. Genezing ontstaat door stimulatie en/of remming van de groeifactoren.
Herstel:
* Littekenvorming
* Regeneratie
Angiogenese is belangrijk proces binnen wondgenezing:
1. Vasodilatatie (NO) en verhoogde permeabiliteit (VEGF).
2. Loskomen van pericyten.
1. Migratie van endotheel cellen naar het gebied met de schade.
1. Proliferatie van endotheel cellen
1. Remodellering en vorming van buizen.
1. Migratie van pericyten naar het endotheel bij capillairen en glad spierweefsel bij grotere vaten.
1. Onderdrukken van endotheelgroei en afzetting van basaalmembraan.
ZO
Interacties benoemen tussen leukocyten en endotheel, die ervoor zorgen dat leukocyten op specifieke plaatsen de bloedbaan kunnen verlaten.
Leucocyten verlaten de bloedbaan in de HEVs:
* bevatten veel cytoplasma -> hoog endotheel waardoor een flow
* flow veroorzaakt ++ botsingen met vaatwand; hogere kans lymfocyten hieraan hechten
* veel adhesiemoleculen, die lymfocyten kunnen remmen, waardoor ++ botsingen
(proces: rolling)
Chemokines op HEV herkennen leucocyten aan hun integrines => binding
Types chemokines binden specifieke immuuncellen, waardoor geselecteerde migratie van immuuncellen (homing)
ZO
De route van recirculerende lymfocyten door het lichaam beschrijven.
B-lymfocyten:
* Beenmerg
* Bloed, HEV
* Follikel in lymfeklier*
* Plasmacel: antilichaamproductie in mergstreng lymfeklier
* Geheugencel: kiemcentrum, efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed
T-lymfocyten:
* Beenmerg
* Bloed
* Thymus
* Bloed, HEV
* T-celgebied in lymfeklier*
* Effectorcel: efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed, ontstekingshaard
* Geheugencel: efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed, HEV, lymfeklier tot activatie
*antigeenherkenning, proliferatie en activatie
ZO
De stappen van het transmigratieproces van leukocyten benoemen.
- Rolling van leuco’s in de HEV’s*
- Integrine activatie door chemokines
- Adhesie aan de vaatwand
- Transmigratie door het endotheel
*hierbij speelt remming door adhesiemoleculen en vorm van HEV (meer botsingen) een rol
ZO
Pathogenese van sepsis en shock uitleggen in relatie tot de klinische symptomen en de microscopische beelden van multi-orgaanfalen beschrijven.
Sepsis ontstaat door (over)reactie van het immuunsysteem op een infectie
Septische shock het eindstadium van sepsis, veroorzaakt door insufficiënte circulatie met hypoperfusie van de weefsels en cellulaire hypoxie als gevolg.
Klinisch: verwarde, onrustige en kortademige patiënt met tachycardie en lage bloedgas pO2 en pCO2.
* wolkige infiltraten longen beiderzijds op thoraxfoto
Microscopische gevolgen:
* ARDS: beschadiging van alveolo-capillaire membranen door interstitieel longoedeem *
* DAD: morfologische afwijkingen in de longen die horen bij ARDS **
*ventilatie/perfusie mismatch + fibrosering van de longen => verlies van elasticiteit en diffusiecapaciteit.
** stuwing in vaten, interstiteel en alveolair oedeem, hyaliene membranen, proliferatie van type II pneumocyten
ZO
de drie verschillende groepen mycobacteriën
- Mycobacterium tuberculosis complex
- non-tuberculeuze mycobacteriën (NTM)
- Mycobacterium leprae
ZO
De student kent het onderscheid tussen pulmonale (ziekte blijft beperkt tot de long) en extrapulmonale tuberculose (ziekteactiviteit buiten de longen)
pulmonale tbc: ziekte blijft beperkt tot de long
extrapulmonale tuberculose: ziekteactiviteit buiten de longen
ZO
De student kent de belangrijkste ziektebeelden die geassocieerd zijn met NTM infecties
- Pulmonale infecties;
(1) caviterende longinfecties, die lijken op pulmonale tuberculose zoals gezien bij patiënten met onderliggend longlijden;
(2) nodulair-bronchiectatische vorm, typisch bij niet-rokende caucasische vrouwen; - Ontsteking van lymfklieren in de hals (cervicale lymfadenitis);
- Infectie van huid- en weke delen;
Een bekende vorm is het aquariumgranuloom, wat een infectie van de huid is door Mycobacterium marinum; - Gedissemineerde infecties
ZO
De student kan de verschillende stappen in de diagnostiek van mycobacteriële infecties (tuberculose en NTM infecties) noemen
Voor het diagnosticeren van actieve infectie:
* Zuurvaste staven kleuring (auramine);
* Kweek in specifiek mycobacterieel kweekmedium;
* Moleculaire determinatie (PCR, gene sequencing);
* Pathologisch onderzoek/biopt;
Voor het diagnosticeren van latente infectie:
* Mantoux;
* Interferon gamma release assays (quantiferon).