Zelfstudie Flashcards

(46 cards)

1
Q

ZO

Vertrouwd raken met de naamgeving van micro-organismen, met name die van bacteriën, en leren om deze micro-organismen te groeperen.

A

4 rijken micro-organismen:
- Bacterien (prokaryoot)
- virussen (prokaryoot)
- schimmels en gisten (eukaryoot)
- parasieten (eukaryoot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ZO

De indeling van virussen in hoofdgroepen beschrijven

A

Op basis van:
- Soort nucleoinezuur (DNA of RNA)
- Symmetrie nucleocapside (helicaal, icosaeder, pleomorf)
- Aan- of afwezigheid lipidenmembraan

RNA-virus subgroepen:
- plusstrengs RNA-virus
- minstrengs RNA-virus
- dubbelstrengs RNA-virus
- retrovirussen

RNA-virussen gebruiken RNA-afhankelijk RNA polymerase van positieve naar negatieve polariteit;
RNA-afhankelijke RNA polymerase van negatieve naar positieve polariteit;
of DNA-afhankelijke RNA-polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ZO

De replicatiestrategieën van deze hoofdgroepen kennen.

A

DNA-virussen: repliceren in celkern mbv DNA-polymerases en splicingsenzymen

RNA-virussen: repliceren in cytoplasma

zie Goodnotes (schema van Baltimore)

RNA-virus: genetische variatie mbv frameshifting, proteases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ZO

Begrijpen hoe evolutie van een virus tot mutaties kan leiden.

A

3 manieren virale evolutie:
- standaard mutaties
- recombinatie genoom
- reassorting (uitwisseling) genoom

  • DNA-virus hebben langzamere evolutiesnelheid door DNA-polymerase proofreading activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ZO

Snappen wat voor invloed mutaties op het virus kunnen hebben.

A

Voordelig:
- geen inbouw van therapeutische middelen in genoom => resistentie tegen antivirale middelen
- gemuteerde viruspartikels onherkenbaar voor antilichamen => ontsnappen aan de immuunrespons van de gastheer

Nadelig:
* niet meer kunnen overleven oid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ZO

Interacties tussen Ag-presenterende cellen en micro-organismen bespreken.

A

B-lymfocyten kunnen vrij antigeen binden;
T-lymfocyten kunnen alleen gebonden antigeen binden (mbv APC-cellen)

B-lymfocyten geven een humorale respons; belangrijk bij primaire infectie

T-lymfocyten geven een cellulaire respons; belangrijk bij secundaire infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ZO

Noemen welke technieken, direct en indirect, binnen de virologie worden gebruikt.

A

Directe virusdetectie:
* PCR (Polymerase chain reaction)
* EIA
* Immunoblot
* Agglutination Assay
* Immunofluorescence
* EM (Electron Microscopy)
* CPE (Cytopathic effect)

Indirecte virusdetectie:
* EIA
* Immunoblot
* Agglutination assay
* Immunofluorescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ZO

Aangeven welke materialen (samples) voor virologische diagnostiek kunnen worden gebruikt.

A
  • Bloedafname
  • B.A.L. (Broncho alveolar lavage)
  • Neusspoelsel
  • Neus-, lip-, mond- of keelwat (ook anus-, cervix-, penis-, vulva-)
  • Sputum, feces, liquoir, urine, uitstrijkje
  • Biopsie of lichaamsvloeistoffen (moedermelk, tranen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ZO

De ontwikkeling van T-lymfocyten in de thymus beschrijven, incl. de interactie met stromale cellen.

A

Ontwikkelende T-lymfocyten moeten eigen HLA-moleculenmet een voldoende affiniteit binden, terwijl peptiden vanlichaamseigen moleculen die in ditzelfde HLA gepresenteerd worden, juist niet moeten herkennen.

Proces selectie:
1. T-cel gaat via zijn TCR een interactie aan met MHC klasse I en II moleculen op het corticale epitheel
2. Voldoende affiniteit => geen apoptose (positieve selectie)
3. T-cel brengt TCR sterker tot expressie en maakt de keus voor CD4+CD8- of CD4-CD8+.
4. Te hoge affiniteit voor eigen MHC + selfpeptide => alsnog apoptose (negatieve selectie)

Thymic crosstalk lymfocyten <=> stromacellen:
* Verschillende essentiële groeifactoren/cytokines die door een van beide celtypen worden geproduceerd en uitgescheiden en noodzakelijk zijn voor de volgende ontwikkelingsstap van het andere celtype;
* Cel-cel contact van ontwikkelende thymocyten en ontwikkelende epitheelcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ZO

Het proces van positieve en negatieve selectie van T-lymfocyten in de thymus bespreken, en beschrijven welke interacties daarbij een rol spelen.

A
  1. Binnenkomst prothymocyten in paracortex
  2. proliferatie tijdens migratie naar cortex (DN stadium)
  3. Positieve selectie
    * Diepe cortex
    * DP stadium
    * Binding lichaamseigen MHC-cellen met lage affiniteit
    * Apoptose bij onvoldoende affiniteit
  4. T-cel brengt TCR tot expressie (SP stadium)
  5. Negatieve selectie
    * Corticomedullair en medulla
    * SP stadium
    * Apoptose bij te hoge affiniteit voor lichaamseigen MHC-cellen
  6. In de bloedcirculatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ZO

Beschrijven hoe een acute ontstekingsreactie op gang komt en verloopt op klinisch, microscopisch en moleculair niveau.

A

Klinisch <=> microscopisch
* Dolor (lokale pijn) - Vrijkomen van ontstekingsmediatoren, waardoor toename van vocht en druk op weefsels.
* Calor (lokale warmte) - verhoogde warmte afgifte door het bloed aan het weefsel
* Tumor (lokale zwelling) - Extravasatie van vloeistof en eiwitten in de extracellulaire ruimte.
* Rubor (lokale roodheid) - vasodilatatie met verhoogde bloeddoorstroming van het weefsel

Moleculaire verklaring
1. Endotheel cel contractie:
* binding van histamine, bradykinine en andere mediatoren aan hun receptor op het endotheel.

  1. Retractie van de junctionele verbindingen tussen het cytoskelet van de endotheelcellen:
    * veroorzaakt door een structuurverandering van het cytoskelet geinduceerd door cytokinen
  2. Endotheelbeschadiging
  3. Endotheelbeschadiging:
    * door leukocytenactiviteit
  4. Verhoogde endotheeltranscytose:
    * gemedieerd door onder andere VEGF.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een overzicht geven van de verschillende typen mediatoren van ontstekingsreacties en uitleggen welke rol ze spelen.

A

Histamine - contractie endotheel

Bradykine - contractie endotheel

Leucocyten - verhoogde activiteit leidt tot endotheelbeschadiging

VEGF - verhoging endotheeltranscytose (transport in cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De mediatoren te plaatsen in de acute ontstekingsreactie wat betreft het tijdpad en de locatie van productie en werking.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ZO

Uitleggen hoe virussen een mens ziek kunnen maken en soorten virale infecties (4)

A
  1. Het virus hecht aan celreceptoren
  2. Transport de cel in
  3. Inbouw van viraal genoom
  4. Synthese viraal mRNA en eiwitten
  5. Productie nieuwe virusdeeltjes
  6. Secretie deeltjes

Soorten virale infecties:
* Lytische infectie
* Latente infectie
* Chronische infectie
* Maligne celtransformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ZO

voorbeelden van virussen geven bij lytisch, latente, chronische en maligne virale infecties + re-infectie

A

Lytische infectie: enterovirussen

Latente infectie: TBC, HIV

Chronische infectie: herpes, Pfeiffer

Maligne celtransformatie: Eppstein-Barr-virus, HPV, HHV8

re-infectie: (1) waterpokken (2) gordelroos door Varicella-Zoster-virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ZO

Beschrijven hoe een acute ontsteking overgaat in een (granulomateuze) chronische ontsteking of gevolgd wordt door wondgenezing.

A

Chronische ontstekingsreactie is een ontstekingsreactie die langer duurt (> 42 dagen) en tekenen van actieve ontsteking, weefselbeschadiging en pogingen tot herstel toont

Bij beschadiging worden receptoren geactiveerd groeifactoren worden afgegeven door cellen. Genezing ontstaat door stimulatie en/of remming van de groeifactoren.

Herstel:
* Littekenvorming
* Regeneratie

Angiogenese is belangrijk proces binnen wondgenezing:
1. Vasodilatatie (NO) en verhoogde permeabiliteit (VEGF).
2. Loskomen van pericyten.
1. Migratie van endotheel cellen naar het gebied met de schade.
1. Proliferatie van endotheel cellen
1. Remodellering en vorming van buizen.
1. Migratie van pericyten naar het endotheel bij capillairen en glad spierweefsel bij grotere vaten.
1. Onderdrukken van endotheelgroei en afzetting van basaalmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ZO

Interacties benoemen tussen leukocyten en endotheel, die ervoor zorgen dat leukocyten op specifieke plaatsen de bloedbaan kunnen verlaten.

A

Leucocyten verlaten de bloedbaan in de HEVs:
* bevatten veel cytoplasma -> hoog endotheel waardoor een flow
* flow veroorzaakt ++ botsingen met vaatwand; hogere kans lymfocyten hieraan hechten
* veel adhesiemoleculen, die lymfocyten kunnen remmen, waardoor ++ botsingen
(proces: rolling)

Chemokines op HEV herkennen leucocyten aan hun integrines => binding

Types chemokines binden specifieke immuuncellen, waardoor geselecteerde migratie van immuuncellen (homing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ZO

De route van recirculerende lymfocyten door het lichaam beschrijven.

A

B-lymfocyten:
* Beenmerg
* Bloed, HEV
* Follikel in lymfeklier*
* Plasmacel: antilichaamproductie in mergstreng lymfeklier
* Geheugencel: kiemcentrum, efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed

T-lymfocyten:
* Beenmerg
* Bloed
* Thymus
* Bloed, HEV
* T-celgebied in lymfeklier*
* Effectorcel: efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed, ontstekingshaard
* Geheugencel: efferente lymfe, ductus thoracicus, bloed, HEV, lymfeklier tot activatie

*antigeenherkenning, proliferatie en activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ZO

De stappen van het transmigratieproces van leukocyten benoemen.

A
  1. Rolling van leuco’s in de HEV’s*
  2. Integrine activatie door chemokines
  3. Adhesie aan de vaatwand
  4. Transmigratie door het endotheel

*hierbij speelt remming door adhesiemoleculen en vorm van HEV (meer botsingen) een rol

19
Q

ZO

Pathogenese van sepsis en shock uitleggen in relatie tot de klinische symptomen en de microscopische beelden van multi-orgaanfalen beschrijven.

A

Sepsis ontstaat door (over)reactie van het immuunsysteem op een infectie

Septische shock het eindstadium van sepsis, veroorzaakt door insufficiënte circulatie met hypoperfusie van de weefsels en cellulaire hypoxie als gevolg.

Klinisch: verwarde, onrustige en kortademige patiënt met tachycardie en lage bloedgas pO2 en pCO2.
* wolkige infiltraten longen beiderzijds op thoraxfoto

Microscopische gevolgen:
* ARDS: beschadiging van alveolo-capillaire membranen door interstitieel longoedeem *
* DAD: morfologische afwijkingen in de longen die horen bij ARDS **

*ventilatie/perfusie mismatch + fibrosering van de longen => verlies van elasticiteit en diffusiecapaciteit.
** stuwing in vaten, interstiteel en alveolair oedeem, hyaliene membranen, proliferatie van type II pneumocyten

20
Q

ZO

de drie verschillende groepen mycobacteriën

A
  • Mycobacterium tuberculosis complex
  • non-tuberculeuze mycobacteriën (NTM)
  • Mycobacterium leprae
21
Q

ZO

De student kent het onderscheid tussen pulmonale (ziekte blijft beperkt tot de long) en extrapulmonale tuberculose (ziekteactiviteit buiten de longen)

A

pulmonale tbc: ziekte blijft beperkt tot de long

extrapulmonale tuberculose: ziekteactiviteit buiten de longen

22
Q

ZO

De student kent de belangrijkste ziektebeelden die geassocieerd zijn met NTM infecties

A
  • Pulmonale infecties;
    (1) caviterende longinfecties, die lijken op pulmonale tuberculose zoals gezien bij patiënten met onderliggend longlijden;
    (2) nodulair-bronchiectatische vorm, typisch bij niet-rokende caucasische vrouwen;
  • Ontsteking van lymfklieren in de hals (cervicale lymfadenitis);
  • Infectie van huid- en weke delen;
    Een bekende vorm is het aquariumgranuloom, wat een infectie van de huid is door Mycobacterium marinum;
  • Gedissemineerde infecties
23
Q

ZO

De student kan de verschillende stappen in de diagnostiek van mycobacteriële infecties (tuberculose en NTM infecties) noemen

A

Voor het diagnosticeren van actieve infectie:
* Zuurvaste staven kleuring (auramine);
* Kweek in specifiek mycobacterieel kweekmedium;
* Moleculaire determinatie (PCR, gene sequencing);
* Pathologisch onderzoek/biopt;

Voor het diagnosticeren van latente infectie:
* Mantoux;
* Interferon gamma release assays (quantiferon).

24
# ZO De student kan benoemen waarom de behandeling van mycobacteriële infecties complex is
de behandeling bestaat uit een **combinatie van meerdere antibiotica** waarbij * er kan sprake kan zijn van *bijwerkingen* en *interacties* met andere medicijnen. * behandelduur is *lang*. * Dit alles kan ervoor zorgen dat de patiënt niet *therapietrouw* is en de behandeling daardoor *onvolledig*.
25
# ZO De pathofysiologie van toxische shock syndromen kunnen beschrijven.
Veroorzaakt door de aerobe Gram-positieve **Staphylococcus aureus** virus * deze bevindt zich ook al op huid/in slijm van gezonde individuen Het organisme veroorzaakt een breed scala van infecties van; kan zich vermenigvuldigen in weefsels en door de productie van verschillende enzymen ontstekingen en abcessen veroorzaken.
26
# ZO De essentiele verschillen tussen normal antigeenpresentatie en het proces van antigeenpresentatie bij superantigenen kunnen uitleggen en de verschillen in klinische consequenties kunnen beredeneren.
Normale antigeenpresentatie: * bindt aan TCR * specifieke T-cel activatie * gecontroleerde inflammate Superantigeenpresentatie: * Bindt aan TCR groeve * niet-specifieke T-cel activatie * ongecontroleerde inflammatie * grotere kans dat het immuunsysteem lichaamseigencellen vernietigd (=> septic shock)
27
# ZO Kennis over de toepassingmogelijkheden van de (real-time) PCR techniek bij de diagnostiek van infectieziekten.
* Klinisch materiaal kan getest worden op aanwezigheid van specifieke pathogene micro-organismen. Vooral bij de niet- of slecht kweekbare micro-organismen kan dit tot een enorme versnelling van de diagnostiek leiden; * Gekweekte micro-organismen kunnen op aanwezigheid van specifieke virulentiefactoren getest worden; * In een aantal gevallen kan ook naar aanwezigheid van specifieke resistentiemechanismes gezocht worden in klinische samples.
28
# ZO Kennis over voor- en nadelen van toepassingen van de (real-time) PCR techniek bij de diagnostiek van infectieziekten.
Voordelen: * na het samenstellen en starten van de PCR er geen praktisch werk meer benodigd is om het uiteindelijke testresultaat te kunnen beoordelen; * Amplificatie èn specifieke detectie van het amplificatieproduct vinden automatisch plaats nadat de reactie eenmaal gestart is en kunnen tijdens de PCR gevolgd worden; * Door gebruik te maken van de probes kan met veel meer zekerheid worden vastgesteld dat hetgeen geamplificeerd is ook daadwerkelijk het product is waarop getest wordt; * *minder risico’s op contaminatie* door ongewenste verspreiding van PCR producten. ('gesloten systeem’); * het is mogelijk om een uitspraak te doen over de (relatieve) hoeveelheid target dat in een sample aanwezig is; * ***multiplex reacties***; * Binnen hetzelfde tijdsbestek kan een veelvoud aan analyses uitgevoerd worden in vergelijk tot de conventionele PCR aanpak. nadelen: * Als er in het target van de PCR mutaties zijn opgetreden, zou dit tot *fout-negatieve resultaten* kunnen leiden; * De real-time PCR techniek werkt het best als met relatief kleine PCR producten gewerkt wordt, waardoor het moeilijk is een goede assay te ontwerpen.
29
# ZO De synthese van sIgA en de rol daarvan in externe secreten beschrijven.
type IgA1, voorkomend in externe secreten Synthese sIgA: 1. J-keten bindt twee monomere IgA moleculen 2. Dit complex bindt aan Poly-Ig receptor 3. Transport van basale naar luminale zijde epitheelcel 4. Door enzymatische activiteit wordt de J-keten geknipt en komt sIgA vrij (luminaal) Rol: eerste defensie linie in externe secreten * ## Footnote *hechting aan slijmvliesoppervlakte voorkomen
30
# ZO Het verschil tussen pre- en probiotica uitleggen.
**Prebiotica**: niet verteerbare voedingscomponenten die een positief effect hebben op de gastheer door het selectief stimuleren van de groei en / of verandering van de metabole activiteit van 1 of meerdere soorten bacteriën in het colon en daardoor de gezondheid van de gastheer kunnen verbeteren. **Probiotica**: levende micro-organismen die na inname door mens of dier gunstige of gezondheidsbevorderende effecten hebben doordat ze de eigenschappen van de darmflora verbeteren. * ## Footnote *Lokale synthese en transport van IgA (=> hieruit sIgA productie!)
31
# ZO Wat zijn de meest voorkomende virale oorzaken van een gastro-enteritis.
* rotavirus * adenovirus type 40 / 41 * norovirus * astrovirus
32
# ZO Hoe worden virussen die een gastro enteritis veroorzaken, geïdentificeerd in het virologisch laboratorium.
**PCR** voor DNA-detectie virus; daarnaast feces onderzoek
33
# ZO Het diagnostisch proces bij tbc kunnen beschrijven.
ALTIJD tweestaps diagnostiek! * Mantoux-test * een IGRA (bloedtest) * een röntgenfoto van de thorax * DNA-fingerprinting (genotypering tbc) * ## Footnote *dit wordt gebruikt bij bron- en contactonderzoek: onderzoeken of ziektegevallen voortkomen uit dezelfde bron/besmetting/virus
34
# ZO Risicogroepen van tbc kunnen noemen.
* Asielzoekers en overige immigranten uit landen met een hoge TBC-prevalentie * gedetineerden * contacten van besmettelijke bronpatiënten * oud-patiënten * drugsverslaafden, illegalen, zeevarenden, dak- en thuislozen, * immuungecompromitteerden
35
# ZO Uit kunnen leggen hoe resistentie tegen tbc ontstaat en waar ter wereld dit veel voorkomt.
Resistentie ontstaat door mutatie/evolutie van het virus * gebeurt voornamelijk bij mono-drugtherapie voornamelijk in Sovjet-landen en Kazachstan
36
# ZO Kunnen aangeven hoe M. tuberculose wordt overgedragen.
Aerogene besmetting (hoesten, niezen, druppeltjes in lucht)
37
# ZO Preventiemaatregelen tegen het krijgen van tbc kunnen noemen.
Isolatie * FFP2-maskers dragen ## Footnote *in ZH mogelijkheid tot gesluisde ruimte
38
# ZO Welke virussen veroorzaken virale meningitis-encefalitis.
* Herpes simplex virus * HIV                 * Polyomavirus JC                 * EBV * CMV                    * Arbo viruses              * Mumps                      * Measles                     * Poliovirus   * Non-polio enteroviruses
39
# ZO Welke diagnostische testen zijn essentieel voor het diagnosticeren van een virale encefalitis-meningitis.
* Ruggenprik: genoom detectie d.m.v. PCR op mogelijk oorzakelijke virussen * Bloed: aanwezigheid antistoffen aantonen * HIV is vaak al aantoonbaar in bloed * Evt uitstrijkje en/of feces onderzoek
40
# ZO De symptomatologie, oorzaken, complicaties, diagnostiek en therapie beschrijven van faryngitis.
symptomatologie: keelpijn, koorts, algehele malaise, soms exudaat, cervicale lymfadenopathie * LO: een zieke patient met in de keel een wit beslag en een cervicale lymfadenopathie.  Virale oorzaken: Rhinovirus, Groep A streptokokken, Groep G streptokokken, C. diphtheriae, EBV, Acute HIV, N. gonorrhoea Complicaties: vaak ongecompliceerde acute reuma, bacteriëmie, glomerulonefritis, peritonsillairabces sinusitis, otitis diagnostiek: kweek en sneltest therapie: penicilline om complicaties te voorkomen
41
De etiologie, symptomatologie, klinisch beloop, diagnostiek en therapie beschrijven van toxoplasmose.
42
# ZO De symptomatologie, klinisch beloop, diagnostiek en therapie beschrijven van Epstein-Barr virusinfectie.
Symptomen: lymfadenopathie Diagnostiek - bloedonderzoek: * CRP * Hemoglobine * Leukocyten + leukocyten differentiatie * Virale infectie => percentage lymfocyten zeer hoog * Eppstein-Barr => hoog percentage **atypische lymfocyten** * Trombocyten  * Leverenzymen (m.n. transaminasen) Mogelijk klinisch beeld: **cerebellitis** * oorzaak: een sterke T-cel respons tegen de EBV-geïnfecteerde B-lymfocyten * Bij afwezige T-cel respons: symptomen door ongeremde deling van geinfecteerde B-cellen Infectie met EBV 1. epitheliale cellen en B-lymfocyten in tonsillaire crypten worden geinfecteerd. 2. Geïnfecteerde B-lymfoblasten worden door EBV getransformeerd of differentiëren tot memory B-cellen. 3. De delende B-lymfoblasten bereiken de circulatie. Therapie * immuuncompetent => **geen therapie**; gaat vanzelf over * Immuundeficientie => overwegen toedienen Rutiximab (anti-CD20 monoclonale antilichamen)
43
# ZO De symptomatologie, klinisch beloop, diagnostiek en therapie beschrijven van kattenkrabziekte.
Symptomen: lymfadenopathie * **kattenkrabben**, expositie kat, fisteling wondjes Diagnostiek: kweek en PCR van het pussige vocht * Geen behandeling bij gezonde jongvolwassenen ## Footnote *serologie vaak onbetrouwbaar. Afgaan op klinisch beeld:
44
# ZO Kenmerken noemen van infectieuze lymfadenopathie.
* NIET meerdere lymfeklieren aangedaan; lokaal * Pijn door kapselrek door snelle groei * Zacht of weke vergroting * Huid rood en warm * Lymfeklierpakketten: aan de huid en elkaar hangende groepen lymfeklieren ## Footnote *leucocytenproliferatie door ontsteking
45
# ZO Onderscheid maken tussen een lymfekliervergroting a.g.v. een infectieus proces, dan wel een oncologisch proces.
Benigne * Infectieus * bacterieel: streptococ, staphylococ etc * mycobacterium: TBC etc * spirocheet: lues, leptospirose etc * viraal: EBV, HIV, CMV etc. * parasitair * schimmel * Immunologisch: SLE, RA, dermatomyositis etc. * Endocrien: Hyperthyreoidie * Stapelingsziekte: Gaucher, Niemann-Pick * Overig: sarcoidose, amyloidose etc. Maligne * Metastase solide tumor: melanoom, mammacarcinoom etc. * Primair hematologische maligniteit: Maligne lymfoom (Hodgkin/non-Hodgkin), CLL, ALL