Ziektes Flashcards

(331 cards)

1
Q

Wat is het belangrijkste verschil in oorzaak tussen Alzheimer en vasculaire dementie?

A

Ziekte van Alzheimer: hersenveranderingen zoals amyloïde-β-plakketen en tau-eiwit-kluwen. Vasculaire dementie: schade aan bloedvaten in de hersenen, zoals beroertes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verschillen de symptomen van Lewy-lichaampjesdementie en Alzheimer in een vroeg stadium?

A

Lewy-lichaampjes: schommelingen in cognitieve toestand, hallucinaties, REM-slaapstoornissen. Alzheimer: geheugenproblemen als eerste symptoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vorm van dementie heeft vaak een trager beloop: frontotemporale dementie of ziekte van Creutzfeldt-Jakob?

A

Frontotemporale dementie. De ziekte van Creutzfeldt-Jakob heeft een snel progressief beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen Alzheimer en frontotemporale dementie qua leeftijd van begin?

A

Alzheimer: meestal na 65 jaar. Frontotemporale dementie: relatief jong, vaak piek in de 7e decade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke vorm van dementie zijn bewegingsproblemen, zoals stijfheid en traagheid, een belangrijk symptoom?

A

Lewy-lichaampjesdementie en vasculaire dementie (subcorticaal: vasculair parkinsonisme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de prevalentie van de ziekte van Alzheimer op 65-jarige leeftijd?

A

1%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de prevalentie van de ziekte van Alzheimer op 80-jarige leeftijd?

A

20%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de gemiddelde ziekteduur van de ziekte van Alzheimer?

A

8 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie typen geheugen worden in volgorde aangetast bij Alzheimer?

A

Anterograad episodisch geheugen → retrograad episodisch geheugen → semantisch geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van praxisproblemen bij Alzheimer?

A

Moeite met handelingen zoals aankleden of de tafel dekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de motorische symptomen bij Alzheimer die bij 10-20% van de patiënten voorkomen?

A

Myoclonieën (onvrijwillige spiercontracties) en epilepsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat toont een MRI-scan aan bij Alzheimer?

A

Corticale atrofie, met name in de mediotemporale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Welke eiwitten spelen een centrale rol in de pathologie van Alzheimer
A

o Amyloïde-β en tau-eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Wat is de rol van acetylcholinesteraseremmers bij Alzheimer?
A

o Verbeteren tijdelijk geheugen en concentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Wat is een voorbeeld van een niet-medicamenteuze behandeling voor Alzheimer?
A

o Structuur en regelmaat, uitleg voor mantelzorgers, of ergotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Wat is het verschil tussen vasculaire cognitieve beperking en vasculaire dementie?
A

o Cognitieve beperking: milde symptomen zonder belemmering in het dagelijks leven. Dementie: ernstige symptomen met belemmeringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Wat zijn subcorticale symptomen van vasculaire dementie?
A

Mentale en motorische traagheid, moeite met plannen, apathie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Wat zijn corticale symptomen van vasculaire dementie?
A

Moeite met spreken, afhankelijk van de locatie van de beroertes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een kenmerkend neurologisch symptoom van vasculaire dementie?

A

Hypokinetisch-rigide syndroom (traagheid met bewegen en verhoogde spierspanning).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Wat is het verband tussen beroertes en vasculaire dementie?
A

o 10-20% van de mensen met een beroerte ontwikkelt binnen een jaar dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Welke factoren verhogen het risico op vasculaire dementie?
A

o Hoge bloeddruk, diabetes mellitus, hoge cholesterol, roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Wat toont een MRI-scan aan bij vasculaire dementie?
A

o Wittestofafwijkingen en schade door beroertes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Wat is small vessel disease, en hoe leidt het tot dementie?
A

o Schade aan kleine bloedvaten door langdurige hypertensie, wat wittestofafwijkingen veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Helpen bloedverdunners bij het vertragen van vasculaire dementie?
A

o Nee, bloedverdunners helpen niet bij het vertragen of voorkomen van de ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
24. Wat zijn niet-medicamenteuze interventies voor vasculaire dementie?
o Structuur en regelmaat, mantelzorgondersteuning, en ergotherapie
26
26. Wat zijn de belangrijkste symptomen van Lewy-lichaampjesdementie?
o Schommelingen in cognitieve toestand, visuele hallucinaties, REM-slaapstoornissen, en parkinsonisme.
27
27. Wat is het verschil in cognitieve problemen tussen Lewy-lichaampjesdementie en Parkinson?
o Bij Lewy-lichaampjesdementie ontstaan cognitieve problemen binnen een jaar na motorische symptomen of zijn het eerste symptoom. Bij Parkinson ontstaan cognitieve problemen pas later.
28
29. Wat zijn gevaarlijke medicaties voor patiënten met Lewy-lichaampjesdementie?
o Klassieke antipsychotica, zoals haloperidol.
29
30. Wat is een geschikte medicatie voor ernstige hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Atypische antipsychotica, zoals clozapine, in een lage dosering.
30
31. Wat zijn de drie subtypen van frontotemporale dementie?
o 1. Gedragsvariant.\n2. Primair progressieve afasie.\n3. Semantische dementie.
31
32. Wat zijn kenmerken van de gedragsvariant van FTD?
o Ontremd gedrag, apathie, weinig ziekte-inzicht, antisociaal gedrag, en echolalie.
32
33. Wat is het verschil tussen niet-vloeiende en semantische afasie bij FTD?
o Niet-vloeiend: moeite met spreken en grammatica. Semantisch: verlies van betekenis van woorden
33
34. Wat toont een MRI bij FTD vaak aan?
o Atrofie in frontale en temporale hersengebieden
34
35. Wat toont een PET-scan aan bij FTD?
o Verminderd metabolisme in frontale en temporale hersengebieden
35
36. Wat is de oorzaak van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD)?
o Prionen: foutgevouwen eiwitten die andere eiwitten dwingen dezelfde structuur aan te nemen
36
37. Wat zijn de vier vormen van CJD?
o 1. Sporadisch.\n2. Variant (vCJD).\n3. Iatrogeen.\n4. Erfelijk.
37
38. Wat is een belangrijk symptoom van sporadische CJD?
o Myoclonieën (onvrijwillige spiertrekkingen).
38
39. Hoe wordt variant-CJD overgedragen?
o Door het eten van besmet vlees
39
40. Wat is een kenmerkend patroon op een EEG bij CJD?
o Trifasische golven.
40
41. Wat is het piekleeftijdsbereik voor sporadische CJD?
o Tussen 45 en 75 jaar, met een piek in de 7e decade.
41
42. Wat is de gemiddelde overleving bij sporadische CJD?
o Meestal minder dan 6 maanden, soms tot 2 jaar.
42
43. Wat is de gemiddelde overleving bij variant-CJD (vCJD)?
o Gemiddeld 14 maanden.
43
44. Welke symptomen zijn kenmerkend voor variant-CJD in de vroege stadia?
o Psychiatrische symptomen zoals depressie, angst, stemmingswisselingen, en wanen.
44
45. Wat is een belangrijke oorzaak van iatrogene CJD?
o Besmetting tijdens medische procedures, zoals een hersenoperatie of corneatransplantatie.
45
46. Wat is een belangrijk diagnostisch kenmerk van CJD op een MRI-scan?
o Afwijkingen in de basale kernen, thalamus, en cortex.
46
47. Wat is het effect van prionen op de hersenen bij CJD?
o Ze veroorzaken celafbraak en vacuolevorming in de grijze stof, bekend als spongiforme encefalopathie.
47
48. Wat is een ander woord voor variant-CJD, en hoe wordt dit veroorzaakt?
o 'Gekkekoeienziekte', veroorzaakt door het eten van vlees besmet met boviene spongiforme encefalopathie (BSE).
48
49. Welke hersengebieden tonen atrofie bij frontotemporale dementie?
o De frontale en temporale hersengebieden.
49
28. Wat tonen scans (SPECT) aan bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Verminderde dopaminecellen in de hersenen.
49
50. Wat is een opvallend kenmerk van de gedragsvariant van FTD?
50
51. Hoe wordt semantische dementie vaak laat herkend?
o Door vloeiend en grammaticaal correct taalgebruik in de beginfase.
51
52. Welke genetische mutatie kan leiden tot FTD met ALS?
o De C9ORF72-genmutatie.
52
53. Hoe worden lewy-lichaampjes gedefinieerd?
o Structuren van alfa-synucleïne-eiwitten in de substantia nigra en hersenschors.
53
54. Wat veroorzaakt bewegingsproblemen bij Lewy-lichaampjesdementie?
o De aanwezigheid van lewy-lichaampjes in de hersenstam.
54
55. Welke aandoening veroorzaakt vaak hypokinetisch-rigide syndroom naast Alzheimer?
o Vasculaire dementie en Lewy-lichaampjesdementie.
55
56. Wat is een kenmerkend symptoom van Alzheimer in een vroeg stadium?
o Geheugenproblemen met recente gebeurtenissen.
56
57. Hoeveel procent van Alzheimerpatiënten heeft myoclonieën?
o 10-20%.
57
58. Waarom is een MRI-scan bij Alzheimer boven 75 jaar vaak niet nuttig?
o Gezonde mensen kunnen forse atrofie hebben, terwijl sommige Alzheimerpatiënten geen atrofie hebben.
58
41. Welke slaapstoornis is kenmerkend voor Lewy-lichaampjesdementie?
o REM-slaapstoornis waarbij patiënten bewegen of praten tijdens hun slaap.
59
60. Welke scan toont dopamineverlies bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Een SPECT-scan.
60
61. Bij hoeveel procent van de patiënten met een beroerte ontstaat vasculaire dementie binnen een jaar?
o 10-20%.
61
62. Hoeveel procent van erfelijke FTD wordt veroorzaakt door MAPT- en progranuline-genmutaties?
50%
62
63. Hoe groot is de kans op overerving bij autosomaal dominante CJD?
o 50%.
63
64. Wat is het percentage CJD-patiënten met myoclonieën in een vroeg stadium?
o Vaak bij sporadische CJD, maar geen specifiek percentage genoemd.
64
65. Hoe lang kan de incubatietijd zijn bij iatrogene CJD?
o Van een paar jaar tot 15 jaar.
65
66. Hoeveel patiënten overlijden binnen 5 jaar na het begin van gedragsvariant FTD?
o Veel patiënten, maar geen exact percentage genoemd.
66
67. Wat is de gemiddelde overleving bij Alzheimer na diagnose?
o 8 jaar.
67
68. Wat is het gemiddelde aantal patiënten met Alzheimer boven 65 wereldwijd?
o Niet gespecificeerd in jouw document, maar prevalentie stijgt met leeftijd.
68
69. Welke leeftijdsgroep wordt het meest getroffen door sporadische CJD?
o 45-75 jaar.
69
70. Welke genetische oorzaak speelt een rol bij vroege Alzheimer?
o Mutatie in APP-gen op chromosoom 21.
69
71. Welke cognitieve testen worden vaak gebruikt bij Alzheimer?
o MMSE (Mini-Mental State Examination) en kloktekeningtest.
70
72. Wat toont een EEG vaak aan bij sporadische CJD?
o Trifasische golven, een specifiek hersenactiviteitspatroon.
71
73. Wat toont een MRI vaak aan bij vasculaire dementie?
o Wittestofafwijkingen en schade door beroertes.
72
74. Waarom worden SPECT- en PET-scans soms gebruikt bij frontotemporale dementie?
o Om hypometabolisme in frontale en temporale hersengebieden aan te tonen.
73
75. Wat is een typische locatie van lewy-lichaampjes in de hersenen?
o Substantia nigra en hersenschors.
74
76. Hoe wordt DNA-onderzoek gebruikt bij erfelijke frontotemporale dementie?
o Om genetische mutaties zoals MAPT en progranuline te identificeren.
75
77. Wat is een belangrijk verschil in symptomen tussen vasculaire en Alzheimerdementie?
o Bij vasculaire dementie: meer motorische traagheid en plotselinge achteruitgang. Bij Alzheimer: geheugenproblemen staan centraal.
76
78. Wat zijn primaire symptomen van gedragsvariant frontotemporale dementie?
o Ongepast sociaal gedrag, apathie, en gebrek aan ziekte-inzicht
77
79. Wat zijn voorbeelden van REM-slaapstoornissen bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Bewegen, praten of schreeuwen tijdens de slaap.
78
80. Wat is het nut van een MMSE-test bij dementie?
o Het beoordelen van cognitieve achteruitgang en ernst van symptomen.
79
81. Wat zijn amyloïde-β-plakketen, en waarom zijn ze belangrijk bij Alzheimer?
o Ophopingen van eiwit buiten hersencellen, een kenmerk van Alzheimer.
80
82. Hoe veroorzaken tau-eiwit-kluwen schade bij Alzheimer?
o Ze hopen zich afwijkend op binnen hersencellen, wat celdood veroorzaakt.
81
83. Hoe veroorzaakt small vessel disease schade in de hersenen?
o Langdurige hypertensie beschadigt kleine bloedvaten, wat leidt tot wittestofafwijkingen.
82
84. Wat is de rol van antipsychotica bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Voorzichtig gebruik bij ernstige hallucinaties, alleen atypische antipsychotica zoals clozapine.
83
85. Waarom zijn acetylcholinesteraseremmers belangrijk bij Alzheimer?
o Ze verbeteren tijdelijk geheugen en concentratie door de beschikbaarheid van acetylcholine te verhogen.
84
86. Wat is een kenmerkend eiwit in hersenvocht bij sporadische CJD?
o Het 14-3-3-eiwit, dat wijst op snel verlies van hersencellen.
85
87. Wat gebeurt er bij spongiforme encefalopathie bij CJD?
o Vorming van vacuolen in de grijze stof, waardoor de hersenen sponsachtig worden.
86
88. Wat is de belangrijkste preventieve maatregel bij vasculaire dementie?
o Behandeling van risicofactoren zoals hypertensie, diabetes, en roken.
87
89. Waarom zijn structurele en regelmatige routines belangrijk voor dementiepatiënten?
o Ze geven rust en voorspelbaarheid, wat symptomen kan verlichten.
88
90. Welke medicijnen worden gebruikt bij Alzheimer, en wat zijn de effecten?
o Acetylcholinesteraseremmers (klein tijdelijk effect) en memantine (bij matig ernstige Alzheimer).
89
91. Wat is het MAPT-gen, en welke rol speelt het bij dementie?
o Een mutatie in dit gen veroorzaakt ophoping van tau-eiwitten bij frontotemporale dementie.
90
92. Wat veroorzaakt dodelijke familiaire slapeloosheid (Fatal Familial Insomnia)?
Een mutatie in het prioneiwit-gen (PRNP), wat leidt tot ernstige slaapstoornissen en hersenafwijkingen.
91
93. Wat is het risico op dementie na een beroerte binnen één jaar?
o 10-20%.
92
94. Wat is een kenmerkend psychiatrisch symptoom van variant-CJD?
o Depressie, angst, en snelle stemmingswisselingen in een vroeg stadium.
93
95. Hoe verschilt semantische dementie van andere vormen van FTD?
o Semantische dementie begint met woordstoornissen en verlies van betekenis, terwijl grammatica intact blijft.
94
96. Wat is het risico van klassieke antipsychotica bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Ze kunnen motorische stijfheid en verwardheid verergeren (neuroleptica-overgevoeligheid).
95
97. Wat is de oorzaak van erfelijke CJD?
o Een fout in het PRNP-gen, dat prionen veroorzaakt.
96
98. Wat zijn vroege motorische symptomen bij sporadische CJD?
o Ataxie, myoclonieën, en hypokinetisch-rigide syndroom.
97
99. Hoe wordt Alzheimer diagnostisch bevestigd na de dood?
o Door pathologische veranderingen in de hersenen, zoals amyloïde-β-plakketen en tau-eiwit-kluwen
98
100. Wat is een verschil in de impact van geheugenverlies tussen Alzheimer en vasculaire dementie?
- Bij Alzheimer is geheugenverlies ernstig; bij vasculaire dementie minder prominent.
99
101. Welke symptomen bij vasculaire dementie duiden op corticale schade?
Moeite met spreken en andere symptomen afhankelijk van de locatie van de beroertes.
100
102. Wat zijn kenmerken van vasculair parkinsonisme?
- Traagheid van beweging en stijve spieren.
101
103. Wat toont een SPECT-scan bij Lewy-lichaampjesdementie?
Vermindering van dopaminecellen in de hersenen
102
104. Wat zijn de hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie meestal?
Visueel, zoals het zien van dieren of mensen die er niet zijn.
103
105. Wat zijn vroege symptomen van frontotemporale dementie gedragsvariant?
- Ontremd gedrag, apathie, weinig ziekte-inzicht.
104
106. Wat is echolalie, en bij welke vorm van dementie komt het voor?
Het herhalen van andermans woorden, vaak bij gedragsvariant FTD.
105
107. Wat is het verschil tussen niet-vloeiende afasie en semantische dementie bij FTD?
Niet-vloeiende afasie: moeite met zinsbouw en spreken. Semantische dementie: verlies van woordbetekenis.
106
108. Wat is een kenmerk van ataxie, en bij welke ziekte komt het vroeg voor?
- Problemen met coördinatie, vroeg aanwezig bij sporadische CJD.
107
109. Wat is een belangrijk symptoom van REM-slaapstoornissen bij Lewy-lichaampjesdementie?
Patiënten bewegen of praten tijdens hun slaap
108
110. Waarom worden bloedverdunners niet gebruikt om dementie te behandelen?
Ze helpen niet bij het voorkomen of vertragen van cognitieve achteruitgang.
109
111. Wat is het piekbereik voor variant-CJD?
30 jaar, maar het kan ook bij oudere mensen voorkomen
110
112. Wat is de oorzaak van variant-CJD?
Het eten van besmet vlees van koeien met BSE ('gekkekoeienziekte').
111
113. Hoe verschilt sporadische CJD van variant-CJD qua beloop?
Sporadisch: snel progressief (6 maanden gemiddeld). Variant: trager beloop (gemiddeld 14 maanden).
112
114. Wat zijn vroege psychiatrische symptomen bij variant-CJD?
Depressie, angst, stemmingswisselingen, wanen en hallucinaties.
113
115. Welke eiwitten hopen zich op bij frontotemporale dementie?
- Tau-eiwitten en ubiquitine.
114
116. Wat toont een PET-scan aan bij frontotemporale dementie?
Hypometabolisme in de frontale en temporale hersengebieden.
115
117. Welke levensstijlfactoren helpen mogelijk om vasculaire dementie te voorkomen?
Niet roken, gezonde voeding, voldoende beweging.
116
118. Wat zijn de genetische oorzaken van erfelijke Alzheimer?
Mutaties in het amyloïd-precursor-proteïne-gen (APP) op chromosoom 21.
117
119. Wat is een typische oorzaak van iatrogene CJD?
Besmetting tijdens medische procedures zoals hersenoperaties of corneatransplantaties.
118
120. Hoe wordt een diagnose van dementie met Lewy-lichaampjes gesteld?
Op basis van anamnese, cognitieve testen, en ondersteunende beeldvorming zoals een SPECT-scan.
119
121. Wat is de gemiddelde overleving bij matig ernstige Alzheimer?
Verschillend, maar gemiddeld rond de 8 jaar vanaf diagnose.
120
122. Hoe vaak komen REM-slaapstoornissen voor bij Lewy-lichaampjesdementie?
Regelmatig, een kenmerkend symptoom.
121
123. Hoe groot is de kans dat iemand met een APP-genmutatie Alzheimer ontwikkelt?
Zeer groot, maar exacte percentages zijn niet genoemd in het document.
122
124. Hoe vaak wordt frontotemporale dementie geassocieerd met ALS?
- Bij een deel van de erfelijke gevallen door C9ORF72-mutaties.
123
125. Wat is de gemiddelde ziekteduur bij variant-CJD?
- 14 maanden.
124
126. Hoe groot is het risico op Alzheimer op 80-jarige leeftijd?
- 20%.*
125
127. Wat is de gemiddelde incubatietijd bij iatrogene CJD?
- Enkele jaren tot 15 jaar.
126
128. Wat is de prevalentie van Alzheimer op 65-jarige leeftijd?
- 1%.
126
129. Hoeveel patiënten met een beroerte ontwikkelen binnen een jaar vasculaire dementie?
10-20%.*
127
130. Welke leeftijd wordt vaak getroffen door sporadische CJD?
- 45-75 jaar, met een piek in de 7e decade.
128
131. Wat is een kenmerkende bevinding in het hersenvocht bij sporadische CJD?
- Verhoogd 14-3-3-eiwit, wat duidt op snel verlies van hersencellen
129
132. Wat toont een SPECT-scan aan bij patiënten met Lewy-lichaampjesdementie?
Een verminderde opname in dopamineproducerende hersencellen.
130
133. Wat zijn de belangrijkste gebieden die atrofie vertonen bij frontotemporale dementie?
De frontale en temporale hersengebieden.
131
134. Wat is het verschil tussen Alzheimer en vasculaire dementie qua geheugenverlies?
Alzheimer: ernstig geheugenverlies. Vasculaire dementie: geheugenverlies minder prominent.
132
135. Hoe veroorzaakt hypertensie vasculaire dementie?
Door langdurige schade aan kleine bloedvaten, wat leidt tot wittestofafwijkingen.
133
137. Welke cognitieve stoornissen treden vroeg op bij Lewy-lichaampjesdementie?
Schommelingen in alertheid en aandacht.
134
136. Wat is een belangrijk klinisch verschil tussen sporadische en erfelijke CJD?
- Erfelijke CJD heeft vaak een langzamer beloop.
135
138. Wat is een kenmerkend psychiatrisch symptoom bij frontotemporale dementie gedragsvariant?
- Gebrek aan ziekte-inzicht en antisociaal gedrag.
136
139. Wat zijn voorbeelden van focale neurologische afwijkingen bij vasculaire dementie?
Zwakte, verlamming en hypokinetisch-rigide syndroom
137
140. Welke vormen van dementie tonen vaak hallucinaties als symptoom?
Lewy-lichaampjesdementie en soms vasculaire dementie (bij gedragsproblemen).
138
141. Wat is het verband tussen het PRNP-gen en Creutzfeldt-Jakob?
Een mutatie in het PRNP-gen veroorzaakt foutgevouwen prionen die hersenschade veroorzaken.
139
142. Hoe leidt een mutatie in het amyloïd-precursor-proteïne-gen (APP) tot Alzheimer?
Het veroorzaakt ophoping van amyloïde-β, wat hersenschade geeft.
140
143. Wat is de rol van ubiquitine bij frontotemporale dementie?
- Kleine ophopingen van ubiquitine-eiwitten zijn een van de oorzaken van de ziekte.
141
144. Welke genmutaties worden vaak geassocieerd met frontotemporale dementie?
MAPT, progranuline, en C9ORF72.
142
145. Wat zijn lewy-lichaampjes, en welke eiwitten bevatten ze?
Abnormale structuren die alfa-synucleïne bevatten.
143
146. Welke rol speelt tau-eiwit bij frontotemporale dementie?
Het veroorzaakt ophopingen in hersencellen, wat leidt tot atrofie
144
147. Wat zijn prionen, en hoe veroorzaken ze schade bij Creutzfeldt-Jakob?
Foutgevouwen eiwitten die normale eiwitten dwingen dezelfde misvormde structuur aan te nemen.
145
148. Hoe wordt Alzheimer veroorzaakt in erfelijke gevallen?
Door mutaties in genen zoals APP of preseniline-genen.
146
149. Welke mutatie veroorzaakt frontotemporale dementie met ALS?
De C9ORF72-genmutatie.
147
150. Welke genetische mutatie wordt geassocieerd met variant-CJD?
Geen specifieke genetische mutatie; het wordt veroorzaakt door externe besmetting (besmet vlees).
148
151. Waarom worden klassieke antipsychotica zoals haloperidol niet gebruikt bij Lewy-lichaampjesdementie?
Ze kunnen motorische stijfheid en verwardheid verergeren.
149
153. Wat is een risico van acetylcholinesteraseremmers bij Lewy-lichaampjesdementie?
Bijwerkingen zoals gastro-intestinale klachten (misselijkheid, diarree).
149
152. Welke medicijnen worden gebruikt voor cognitieve symptomen bij Alzheimer?
- Acetylcholinesteraseremmers en memantine.
150
154. Wat zijn voorbeelden van niet-medicamenteuze behandelingen voor Alzheimer?
Structuur, psycho-educatie, en dagopvang.
151
155. Waarom is een vaste dagindeling belangrijk voor dementiepatiënten?
- Het vermindert onrust en geeft voorspelbaarheid.
152
156. Welke rol speelt ergotherapie bij dementie?
Helpt dagelijkse taken makkelijker te maken en verlicht de zorgdruk.
153
157. Wat zijn preventieve maatregelen tegen vasculaire dementie?
- Behandelen van hypertensie, diabetes, en stoppen met roken.
154
158. Welke rol spelen bloedverdunners bij vasculaire dementie?
Ze helpen niet bij het vertragen of voorkomen van cognitieve achteruitgang.
154
159. Waarom zijn acetylcholinesteraseremmers niet effectief bij alle vormen van dementie?
Ze hebben alleen een tijdelijk effect op acetylcholine-afhankelijke hersenfuncties.
155
160. Welke medicatie wordt gebruikt bij ernstige hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
Atypische antipsychotica zoals clozapine in lage dosering.
156
161. Wat is een belangrijk verschil in gedrag tussen Alzheimer en frontotemporale dementie?
- Alzheimer: meer apathie en geheugenverlies. Frontotemporale dementie: vaak ontremd gedrag of apathie.
157
162. Wat zijn tekenen van apathie bij frontotemporale dementie?
- Gebrek aan emotie, motivatie, en initiatief.
158
163. Wat zijn de kenmerken van semantische dementie?
- Verlies van woordbetekenis, vloeiend taalgebruik, en later verlies van begrip voor objecten en concepten.
159
164. Welke motorische stoornissen komen voor bij sporadische CJD
Ataxie, hypokinetisch-rigide syndroom, en myoclonieën.
160
165. Welke risicofactoren verhogen de kans op vasculaire dementie?
Hypertensie, diabetes mellitus, hoge cholesterol, en roken.
161
166. Wat is de gemiddelde incubatietijd bij iatrogene CJD?
Meestal tussen een paar jaar en 15 jaar.
162
167. Hoe manifesteert iatrogene CJD zich klinisch?
Vergelijkbaar met sporadische CJD: snel progressieve dementie, myoclonieën, en motorische stoornissen.
163
168. Wat veroorzaakt het hypokinetisch-rigide syndroom bij vasculaire dementie?
Schade aan subcorticale gebieden door beroertes of small vessel disease.
164
169. Wat is een belangrijk verschil in progressie tussen Alzheimer en vasculaire dementie?
Alzheimer: geleidelijk progressief. Vasculaire dementie: stapsgewijze achteruitgang met acute verslechteringen.
165
170. Welke aandoening wordt vaak geassocieerd met frontotemporale dementie?
Amyotrofische laterale sclerose (ALS).
166
171. Waar beginnen de hersenveranderingen meestal bij Alzheimer?
In de mediotemporale kwab.
167
172. Wat is de rol van amyloïde-β bij Alzheimer?
- Ophoping van amyloïde-β veroorzaakt plakketen buiten de hersencellen, wat schade en celdood veroorzaakt.
168
173. Wat is spongiforme encefalopathie bij Creutzfeldt-Jakob?
Vorming van vacuolen in de hersenen, waardoor deze een sponsachtige structuur krijgen.
169
174. Wat is de gemiddelde overleving bij Alzheimer in het eindstadium?
8 jaar gemiddeld na diagnose.
170
175. Wat is het belangrijkste diagnostische kenmerk van sporadische CJD op een EEG?
Trifasische golven.
171
176. Hoe kan small vessel disease worden opgespoord op een MRI?
Door wittestofafwijkingen veroorzaakt door langdurige hypertensie.
172
177. Wat is het belang van neuropsychologisch onderzoek bij dementie?
Het beoordelen van specifieke cognitieve domeinen, zoals geheugen en uitvoerende functies.
173
178. Wat is een veelvoorkomend kenmerk van variant-CJD in de vroege stadia?
Psychiatrische symptomen zoals depressie en angst.
174
179. Waarom is structurele ondersteuning belangrijk voor mantelzorgers?
Om de zorgdruk te verlichten en de patiënt optimaal te ondersteunen.
175
180. Wat is het verschil tussen anterograad en retrograad geheugenverlies bij Alzheimer?
- Anterograad: moeite met nieuwe herinneringen. Retrograad: verlies van oude herinneringen.
176
182. Wat zijn de kenmerken van tau-eiwit-kluwen bij Alzheimer?
Ophopingen van afwijkend tau-eiwit binnen hersencellen, wat celdood veroorzaakt.
177
181. Welke aanvullende diagnostische methoden worden niet standaard gebruikt bij vasculaire dementie?
- EEG, nucleair onderzoek, en liquoronderzoek.
178
183. Wat toont een PET-scan vaak bij frontotemporale dementie?
Verminderd metabolisme in frontale en temporale hersengebieden.
179
184. Wat is het effect van antipsychotica bij ernstige gedragsproblemen bij Alzheimer?
Ze kunnen helpen bij wanen en hallucinaties, maar moeten voorzichtig worden gebruikt.
180
185. Waarom zijn acetylcholinesteraseremmers minder effectief bij vasculaire dementie?
- Omdat de oorzaak van de ziekte niet direct gerelateerd is aan acetylcholine-niveaus.
181
186. Wat is het klinische verschil tussen Alzheimer en Lewy-lichaampjesdementie in vroege symptomen?
Alzheimer: geheugenverlies. Lewy-lichaampjes: schommelingen in cognitieve toestand en hallucinaties.
182
187. Welke bewegingsstoornissen zijn typerend voor Lewy-lichaampjesdementie?
- Traagheid, stijve spieren, en hypokinetisch-rigide syndroom.
183
188. Wat zijn de belangrijkste klinische verschijnselen van gedragsvariant FTD?
Ontremd gedrag, echolalie, slechte tafelmanieren, en weinig ziekte-inzicht.
184
189. Wat veroorzaakt hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
- Lewy-lichaampjes in de hersenschors verstoren visuele verwerkingsprocessen
185
190. Wat is een kenmerkend symptoom van Alzheimer in het eindstadium?
- Semantische dementie: verlies van woordbetekenis, terwijl grammatica intact blijft. Niet-vloeiende afasie: moeite met spreken en zinsopbouw.
186
192. Waarom kan Alzheimer moeilijk worden onderscheiden van Lewy-lichaampjesdementie?
- Beide delen geheugenproblemen en cognitieve achteruitgang, maar hallucinaties en schommelingen in alertheid zijn kenmerkend voor Lewy-lichaampjesdementie.
187
193. Hoe verschilt vasculaire dementie van Alzheimer qua cognitieve achteruitgang?
Vasculaire dementie: vaak plotselinge of stapsgewijze achteruitgang. Alzheimer: geleidelijk progressief.
188
194. Wat is een opvallend verschil in symptomen tussen frontotemporale dementie en Alzheimer?
Frontotemporale dementie: gedragsveranderingen en taalproblemen. Alzheimer: geheugenverlies als primair symptoom.
189
195. Wat zijn de vroege symptomen van gedragsvariant FTD?
Ongepast sociaal gedrag, obsessie met eten, en apathie.
190
196. Wat is het kenmerkende patroon van achteruitgang bij vasculaire dementie?
Stapsgewijze achteruitgang door opeenvolgende beroertes of bloedvatbeschadiging.
191
197. Wat is de rol van beeldvorming bij vasculaire dementie?
MRI toont wittestofafwijkingen en schade door beroertes.
192
198. Wat toont een MRI bij Alzheimer?
Corticale atrofie, vooral in de mediotemporale kwab.
193
199. Waarom worden bloedverdunners niet voorgeschreven bij vasculaire dementie?
- Corticale atrofie, vooral in de mediotemporale kwab.
194
200. Wat zijn de belangrijkste bewegingssymptomen bij Lewy-lichaampjesdementie?
Traagheid, stijve spieren, en moeite met lopen (parkinsonisme).
195
202. Wat is de belangrijkste preventieve maatregel tegen vasculaire dementie?
- Behandelen van risicofactoren zoals hypertensie, diabetes, en stoppen met roken.
196
203. Waarom zijn niet-medicamenteuze interventies belangrijk bij dementie?
Ze bieden structuur en verlichten de zorgdruk voor mantelzorgers.
197
204. Wat zijn voorbeelden van niet-medicamenteuze behandelingen voor frontotemporale dementie?
Structuur in de dag en begeleiding van de omgeving.
198
Structuur in de dag en begeleiding van de omgeving. 205. Hoe helpt ergotherapie bij dementie?
Het maakt dagelijkse taken eenvoudiger en vermindert de zorglast voor mantelzorgers.
199
206. Welke medicijnen worden gebruikt bij ernstige gedragsproblemen bij frontotemporale dementie?
Antipsychotica of kalmeringsmiddelen, alleen indien noodzakelijk.
200
207. Welke medicijnen worden afgeraden bij Lewy-lichaampjesdementie?
Klassieke antipsychotica zoals haloperidol, vanwege risico op motorische en cognitieve verslechtering.
201
Wat zijn de bijwerkingen van acetylcholinesteraseremmers?
Klassieke antipsychotica zoals haloperidol, vanwege risico op motorische en cognitieve verslechtering.
202
209. Hoe werken acetylcholinesteraseremmers bij Alzheimer?
Ze verhogen tijdelijk de niveaus van acetylcholine, wat geheugen en concentratie kan verbeteren.
203
210. Wat is de rol van atypische antipsychotica bij Lewy-lichaampjesdementie?
Ze worden gebruikt in lage doses bij ernstige hallucinaties en gedragsproblemen.
204
211. Wat is het gemiddelde overlevingspercentage bij Alzheimer na diagnose?
Gemiddeld 8 jaar.
205
218. Wat is de gemiddelde overleving bij sporadische CJD?
Meestal minder dan 6 maanden.
206
220. Hoe lang kan de incubatietijd zijn bij iatrogene CJD?
Van enkele jaren tot 15 jaar.
207
221. Wat is een belangrijk diagnostisch kenmerk van Alzheimer dat pas postmortaal bevestigd kan worden?
- Amyloïde-β-plakketen en tau-eiwit-kluwen in de hersenen.
208
222. Wat zijn kenmerkende hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
- Visuele hallucinaties, zoals het zien van mensen of dieren die er niet zijn.
209
223. Hoe verschilt geheugenverlies bij vasculaire dementie van Alzheimer?
Bij vasculaire dementie is geheugenverlies minder ernstig dan bij Alzheimer.
210
224. Wat zijn kenmerken van REM-slaapstoornissen bij Lewy-lichaampjesdementie?
Patiënten bewegen of praten tijdens hun slaap, vaak onrustig gedrag.
211
225. Welke risicofactoren kun je aanpakken om vasculaire dementie te voorkomen?
Behandeling van hypertensie, stoppen met roken, en gezond leven.
212
226. Wat is het verschil tussen vasculaire dementie en frontotemporale dementie qua symptomen?
Vasculaire dementie: motorische traagheid, apathie. Frontotemporale dementie: gedragsveranderingen en taalproblemen.
213
227. Welke cognitieve domeinen worden vaak vroeg aangetast bij Alzheimer?
Geheugen en taalvaardigheid.
214
228. Wat toont een MRI-scan bij sporadische CJD vaak aan?
Afwijkingen in de basale kernen, thalamus, en cortex.
214
229. Wat is een belangrijk symptoom bij de gedragsvariant van FTD dat niet typisch is voor Alzheimer?
Ontremd en ongepast sociaal gedrag.
215
230. Welke motorische symptomen komen vroeg voor bij sporadische CJD?
- Ataxie, hypokinetisch-rigide syndroom, en myoclonieën.
216
231. Wat is een belangrijk verschil in progressie tussen Alzheimer en Creutzfeldt-Jakob?
Alzheimer: langzaam progressief. Creutzfeldt-Jakob: zeer snel progressief.
217
232. Wat veroorzaakt hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
Lewy-lichaampjes verstoren hersenfuncties in de cortex.
218
233. Hoe wordt neuropsychologisch onderzoek gebruikt bij dementie?
Om cognitieve domeinen zoals geheugen, planning, en taal te evalueren.
219
235. Welke specifieke scan toont dopamineverlies bij Lewy-lichaampjesdementie?
Een SPECT-scan.
219
234. Wat zijn focale neurologische afwijkingen bij vasculaire dementie?
Zwakte, verlamming, en hypokinetisch-rigide syndroom.
220
236. Wat is de belangrijkste oorzaak van frontotemporale dementie bij erfelijke gevallen?
Mutaties in MAPT, progranuline, of C9ORF72-genen.
220
238. Wat zijn de eerste geheugenproblemen bij Alzheimer?
Anterograad geheugenverlies: problemen met het onthouden van nieuwe informatie.
221
237. Waarom is Alzheimer moeilijk te diagnosticeren bij oudere patiënten met MRI?
Forse atrofie kan voorkomen bij gezonde ouderen, terwijl sommige Alzheimerpatiënten geen duidelijke atrofie tonen.
222
239. Welke kenmerken van Alzheimer worden vaak gemist in de vroege stadia?
Woordvindproblemen en moeite met complexe handelingen.
223
244. Wat veroorzaakt motorische problemen bij Lewy-lichaampjesdementie?
Lewy-lichaampjes in de hersenstam verstoren motorische circuits.
223
240. Hoe verschilt vasculaire dementie van Alzheimer in beloop?
Vasculaire dementie: stapsgewijze achteruitgang. Alzheimer: geleidelijk.
223
2. Wat is het effect van Alzheimer op het semantisch geheugen?
o Het begrip van woorden en concepten wordt steeds slechter.
224
250. Hoe worden genetische tests gebruikt bij frontotemporale dementie?
- Om mutaties zoals in MAPT en progranuline te identificeren.
224
3. Welke motorische verschijnselen komen in het eindstadium van Alzheimer voor?
o Volledig verlies van bewegingsvermogen (bedlegerigheid) en incontinentie.
225
6. Wat zijn de kenmerken van hypokinetisch-rigide syndroom bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Traagheid in beweging en verhoogde spierspanning.
225
4. Wat zijn subcorticale symptomen van vasculaire dementie?
o Mentale traagheid, motorische traagheid, en moeite met plannen en organiseren.
225
5. Wat is apathie, en bij welke dementievormen komt dit veel voor?
o Gebrek aan initiatief of emotie; veel gezien bij vasculaire dementie en frontotemporale dementie.
226
7. Wat is een veelvoorkomend gedragsprobleem bij Alzheimer?
o Paranoïde wanen, zoals denken dat iemand spullen heeft gestolen.
226
13. Wat zijn Lewy-lichaampjes, en hoe veroorzaken ze schade?
o Abnormale ophopingen van alfa-synucleïne die de functie van zenuwcellen verstoren, eerst in de hersenstam en later in de cortex.
227
11. Welke hersengebieden worden als eerste aangetast bij Alzheimer?
o De mediotemporale kwab, die essentieel is voor geheugenfuncties
227
8. Hoe verschilt frontotemporale dementie gedragsvariant van Alzheimer in ziekte-inzicht?
o Bij FTD gedragsvariant ontbreekt ziekte-inzicht vaak volledig, terwijl Alzheimerpatiënten meestal enig besef hebben.
227
9. Welke motorische problemen komen vaak vroeg voor bij sporadische CJD?
o Onvrijwillige bewegingen zoals myoclonieën en ataxie.
227
14. Welke eiwitten hopen zich op bij Alzheimer, en hoe veroorzaken ze schade?
o Amyloïde-β veroorzaakt extracellulaire plakketen; tau-eiwitten veroorzaken intracellulaire kluwen, wat leidt tot celdood.
227
10. Welke symptomen in de REM-slaap zijn specifiek voor Lewy-lichaampjesdementie?
o Onrustig bewegen of praten tijdens de slaap, door een stoornis in de REM-slaap.
227
12. Hoe leidt hypertensie tot vasculaire dementie?
o Langdurige hoge bloeddruk veroorzaakt schade aan kleine bloedvaten, wat leidt tot wittestofafwijkingen en herseninfarcten.
228
16. Wat is het verschil in pathologie tussen Alzheimer en frontotemporale dementie?
o Alzheimer: amyloïde-β en tau-eiwitten. FTD: afwijkingen in tau of ubiquitine-eiwitten.
228
18. Hoe leidt een mutatie in het APP-gen tot Alzheimer?
o Een mutatie in het amyloïd-precursor-proteïne-gen verhoogt de ophoping van amyloïde-β, wat hersenschade veroorzaakt.
228
15. Wat veroorzaakt schade bij sporadische CJD?
o Prionen zorgen voor een kettingreactie waarbij normale eiwitten foutgevouwen worden, wat hersenafbraak en vacuolevorming veroorzaakt.
229
17. Welke rol speelt de substantia nigra bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Schade door Lewy-lichaampjes in dit gebied veroorzaakt parkinsonistische symptomen zoals stijfheid en traagheid.
229
19. Wat is de belangrijkste oorzaak van cognitieve schade bij vasculaire dementie?
o Schade aan bloedvaten, wat zuurstoftekort en celdood in de hersenen veroorzaakt.
230
20. Wat is spongiforme encefalopathie, en bij welke ziekte komt dit voor?
o Een sponsachtige structuur van de hersenen door vacuolevorming, typisch voor Creutzfeldt-Jakob.
231
21. Wat is de rol van acetylcholinesteraseremmers bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Ze kunnen helpen bij cognitieve symptomen zoals hallucinaties en wanen.
232
22. Waarom is memantine minder effectief bij vasculaire dementie?
o De onderliggende oorzaak (bloedvatschade) wordt niet beïnvloed door memantine.
233
23. Welke niet-medicamenteuze interventies zijn belangrijk bij frontotemporale dementie?
o Structuur in de dag en begeleiding voor familie en mantelzorgers
234
24. Wat is de behandeling voor ernstige gedragsproblemen bij FTD?
o In sommige gevallen kunnen antipsychotica of benzodiazepinen worden gebruikt.
234
25. Welke medicijnen worden gebruikt bij matig ernstige Alzheimer?
o Acetylcholinesteraseremmers en memantine.
235
26. Wat is een geschikt medicijn bij hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Atypische antipsychotica zoals clozapine in lage dosering.
236
27. Wat is de primaire behandeling voor vasculaire dementie?
o Behandeling van risicofactoren zoals hypertensie en diabetes.
237
32. Wat zijn vroege symptomen van niet-vloeiende afasie bij FTD?
o Moeite met spreken, trage spraak, en grammaticale fouten.
237
28. Waarom zijn klassieke antipsychotica gevaarlijk bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Ze kunnen ernstige motorische en cognitieve bijwerkingen veroorzaken.
238
29. Welke rol speelt psycho-educatie bij dementie?
o Het geeft familieleden en mantelzorgers inzicht in de ziekte en hoe ermee om te gaan.
239
30. Wat zijn de belangrijkste doelen van dagopvang bij dementie?
o Ontlasting van mantelzorgers en sociale interactie voor patiënten.
240
31. Welke cognitieve stoornissen zijn typisch voor frontotemporale dementie gedragsvariant?
o Gebrek aan impulscontrole en ontremd gedrag.
241
34. Welke neurologische afwijkingen worden vaak gezien bij vasculaire dementie?
o Focale afwijkingen zoals zwakte of verlamming.
241
33. Wat veroorzaakt visuele hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Schade door Lewy-lichaampjes in de hersenschors.
242
35. Wat zijn kenmerken van apraxie bij Alzheimer?
o Moeite met vertrouwde handelingen zoals eten of aankleden.
243
36. Wat veroorzaakt paranoïde wanen bij Alzheimer?
o Schade aan hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor redeneren en begrip.
244
38. Hoe verschilt het geheugenverlies bij Alzheimer van semantische dementie?
o Alzheimer: moeite met nieuwe en oude herinneringen. Semantische dementie: verlies van woordbetekenis.
244
37. Welke motorische symptomen komen voor bij variant-CJD?
o Ataxie, chorea, en hypokinetisch-rigide syndroom.
245
40. Wat is een veelvoorkomend symptoom bij variant-CJD dat niet typisch is voor andere vormen?
o Psychiatrische symptomen zoals stemmingswisselingen en wanen.
245
39. Wat zijn de belangrijkste symptomen van ALS geassocieerd met frontotemporale dementie?
o Spierzwakte en verlies van motorische controle.
246
41. Hoe veroorzaken prionen schade bij sporadische CJD?
o Ze zorgen ervoor dat normale eiwitten foutgevouwen worden, wat leidt tot eiwitophoping en hersenafbraak.
247
42. Wat veroorzaakt motorische problemen bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Lewy-lichaampjes in de hersenstam verstoren motorische circuits, wat leidt tot stijfheid en traagheid.
248
43. Wat is de oorzaak van wittestofafwijkingen bij vasculaire dementie?
o Chronische schade aan kleine bloedvaten door hypertensie of diabetes.
249
44. Wat is het effect van tau-eiwitten bij frontotemporale dementie?
o Ophoping van afwijkende tau-eiwitten leidt tot verlies van neurale functie en hersenatrofie.
250
45. Welke rol speelt ubiquitine bij frontotemporale dementie?
o Abnormale ophopingen van ubiquitine in hersencellen veroorzaken schade en celdood.
251
46. Waarom is structuur belangrijk voor patiënten met Alzheimer?
o Het helpt om desoriëntatie te verminderen en dagelijkse taken makkelijker te maken
252
47. Wat is een indicatie voor het gebruik van memantine bij Alzheimer?
o Bij matig tot ernstig Alzheimer kan memantine helpen om symptomen tijdelijk te verlichten
253
48. Hoe helpt dagopvang bij vasculaire dementie?
o Het biedt een sociale omgeving voor de patiënt en verlicht de zorgdruk voor mantelzorgers.
254
49. Welke scans kunnen nuttig zijn bij het diagnosticeren van frontotemporale dementie?
o CT/MRI voor hersenatrofie en PET voor hypometabolisme in frontale en temporale gebieden.
255
50. Wat is de belangrijkste rol van mantelzorgers bij patiënten met dementie?
o Ze ondersteunen dagelijks functioneren en bieden emotionele en praktische zorg.
255
51. Wat zijn de kenmerken van myoclonieën bij sporadische CJD?
o Onvrijwillige spiertrekkingen die vroeg in de ziekte optreden.
256
52. Wat zijn symptomen van apathie bij vasculaire dementie?
o Gebrek aan initiatief, motivatie, en emotie.
257
54. Wat zijn voorbeelden van visuele hallucinaties bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Het zien van dieren of mensen die er niet zijn, vaak in detail.
258
53. Hoe verschillen gedragsproblemen bij frontotemporale dementie van Alzheimer?
o Bij FTD: ontremd en sociaal ongepast gedrag. Bij Alzheimer: paranoia en wanen.
259
55. Wat zijn typische gedragsveranderingen bij frontotemporale dementie?
o Ongepast gedrag, obsessies, apathie, en antisociaal gedrag.
260
56. Welke cognitieve problemen zijn kenmerkend voor vasculaire dementie?
o Mentale traagheid, moeite met plannen en organiseren, en uitvoerende disfuncties.
260
57. Welke rol spelen lewy-lichaampjes in de cortex?
o Ze veroorzaken cognitieve stoornissen zoals geheugenproblemen en hallucinaties.
261
58. Wat is een kenmerkend symptoom van dodelijke familiaire slapeloosheid (FFI)?
o Progressieve slapeloosheid samen met autonome disfunctie.
262
60. Welke visuele symptomen kunnen optreden bij Alzheimer?
o Moeite met ruimtelijk inzicht en verdwalen, zelfs in vertrouwde omgevingen.
263
61. Waarom is neuropsychologisch onderzoek nuttig bij frontotemporale dementie?
o Het toont verstoringen in planning, impulscontrole, en organisatie aan, terwijl het geheugen intact kan blijven.
264
62. Welke rol speelt SPECT bij het diagnosticeren van Lewy-lichaampjesdementie?
o Het toont dopamineverlies in de hersenen aan.
265
63. Wat is de invloed van hypertensie op het ontstaan van small vessel disease?
o Het veroorzaakt chronische schade aan kleine bloedvaten in de hersenen, wat leidt tot wittestofafwijkingen.
266
64. Wat is een vroeg symptoom van sporadische CJD dat bij andere vormen van dementie minder vaak voorkomt?
o Ataxie (coördinatiestoornissen).
267
65. Welke rol speelt het PRNP-gen bij Creutzfeldt-Jakob?
o Een mutatie in dit gen kan leiden tot foutgevouwen prionen en erfelijke vormen van CJD.
268
66. Waarom zijn medicijnen zoals rivastigmine niet effectief bij alle vormen van dementie?
o Ze werken alleen bij dementievormen waarbij acetylcholine een rol speelt, zoals Alzheimer.
268
67. Wat veroorzaakt REM-slaapstoornissen bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Schade aan hersenstamgebieden die de REM-slaap reguleren.
269
68. Waarom is Alzheimer moeilijk te behandelen in een gevorderd stadium?
o Hersenveranderingen zijn dan te uitgebreid om met medicijnen te compenseren.
270
69. Hoe veroorzaakt vasculaire dementie motorische problemen?
o Door schade aan hersengebieden die beweging coördineren, vaak subcorticaal.
271
71. Wat zijn de kenmerken van mentale traagheid bij vasculaire dementie?
o Langzamer denken, minder flexibel in oplossingen, en moeite met complexere taken.
271
70. Wat is de rol van familieondersteuning bij dementie?
o Ze bieden cruciale praktische zorg en helpen met emotionele stabiliteit voor de patiënt.
272
72. Welke symptomen in de taalvaardigheid komen voor bij Alzheimer?
o Woordvindproblemen en moeite met taalbegrip (afasie).
273
73. Hoe beïnvloedt Alzheimer de praktijkfuncties (praxis)?
o Moeite met het uitvoeren van vertrouwde handelingen, zoals koken of aankleden.
274
75. Wat is het gevolg van corticale schade bij vasculaire dementie?
o Afhankelijk van de locatie: spraakstoornissen, planning- of organisatiestoornissen
275
74. Wat is het verschil tussen het geheugenverlies bij Alzheimer en semantische dementie?
o Alzheimer: moeite met recente herinneringen. Semantische dementie: verlies van betekenis en kennis over woorden en objecten.
276
76. Wat zijn symptomen van niet-vloeiende afasie bij frontotemporale dementie?
o Langzame, ongrammaticale spraak, met moeite om woorden te vinden.
277
77. Welke symptomen maken variant-CJD uniek?
o Psychiatrische symptomen zoals hallucinaties en wanen in vroege stadia, gecombineerd met neurologische achteruitgang.
278
78. Welke bewegingsproblemen komen voor bij vasculaire dementie?
o Subcorticale traagheid, stijve spieren, en soms een loopstoornis.
278
79. Wat zijn de symptomen van ataxie, en bij welke ziekte komt dit voor?
o Moeite met coördinatie van bewegingen, vaak vroeg bij sporadische CJD.
279
80. Hoe worden patiënten met Alzheimer vaak beïnvloed in hun ruimtelijk inzicht?
o Ze kunnen verdwalen, zelfs in vertrouwde omgevingen.
280
81. Wat gebeurt er in de hersenstam bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Lewy-lichaampjes veroorzaken bewegingsstoornissen zoals stijfheid en traagheid.
281
82. Hoe verspreiden prionen zich in de hersenen bij Creutzfeldt-Jakob?
o Prionen vouwen normale eiwitten fout, wat leidt tot een kettingreactie en hersenschade.
282
83. Hoe verschilt de progressie van Alzheimer van vasculaire dementie?
o Alzheimer: langzaam en geleidelijk. Vasculaire dementie: stapsgewijs, afhankelijk van beroertes.
282
84. Wat veroorzaakt kleine infarcten in de hersenen bij vasculaire dementie?
o Blokkades of beschadigingen in kleine bloedvaten, vaak door hypertensie.
283
85. Welke hersengebieden zijn het meest betrokken bij gedragsvariant FTD?
o De frontale kwabben, die verantwoordelijk zijn voor impulscontrole en sociale vaardigheden.
284
86. Hoe beïnvloeden amyloïde-β-plakketen het hersenvolume bij Alzheimer?
o Ze veroorzaken celdood en leiden tot corticale atrofie.
285
87. Wat is de oorzaak van motorische stijfheid bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Lewy-lichaampjes in motorische gebieden zoals de substantia nigra
286
88. Waarom leidt small vessel disease tot cognitieve achteruitgang?
o Het beschadigt de witte stof, wat de communicatie tussen hersengebieden belemmert
287
89. Wat is een belangrijk verschil in oorzaak tussen sporadische en erfelijke CJD?
o Sporadisch: geen bekende oorzaak. Erfelijk: genetische mutatie in PRNP-gen.
288
90. Welke functie wordt als eerste aangetast bij Alzheimer?
o Het episodisch geheugen, vooral nieuwe herinneringen (anterograad).
289
91. Wat zijn de bijwerkingen van memantine?
o Misselijkheid, hoofdpijn, en duizeligheid.
290
92. Waarom zijn antipsychotica bij frontotemporale dementie risicovol?
o Ze kunnen gedragsproblemen verergeren of ernstige bijwerkingen veroorzaken.
291
93. Welke niet-medicamenteuze interventies worden vaak gebruikt bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Dagstructuur, fysieke activiteit, en ondersteuning van mantelzorgers
292
94. Hoe helpt psycho-educatie mantelzorgers van Alzheimerpatiënten?
o Het geeft hen inzicht in de ziekte en praktische strategieën om de patiënt te ondersteunen.
293
95. Wat is de rol van atypische antipsychotica zoals clozapine bij Lewy-lichaampjesdementie?
o Ze worden gebruikt in lage doses om hallucinaties te behandelen zonder ernstige motorische bijwerkingen.
294
96. Waarom werkt rivastigmine beter bij Lewy-lichaampjesdementie dan bij Alzheimer?
o Het helpt ook bij symptomen zoals hallucinaties en wanen, naast cognitieve verbeteringen
295
98. Hoe wordt de progressie van Alzheimer vertraagd?
o Met medicijnen zoals acetylcholinesteraseremmers en memantine.
295
97. Wat is de belangrijkste behandeling bij vasculaire dementie?
o Preventie van verdere schade door behandeling van risicofactoren zoals hypertensie.
296
99. Welke behandeling is er voor frontotemporale dementie?
o Structuur en gedragsmanagement, en in ernstige gevallen medicatie zoals kalmeringsmiddelen.
297
100. Wat is de rol van ergotherapie bij dementie?
Helpen bij het aanpassen van dagelijkse routines om zelfstandigheid te behouden.