ZO week 6 Flashcards

(33 cards)

1
Q

Hoe wordt het bronchiaal epitheel in stand gehouden?

A

Door proliferatie van aan de basis van het epitheel gelegen “stam”cellen, dit zijn de basale cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door welke cellen worden alveoli bekleed?

A

Alveoli worden bekleed door pneumocyten waarvan er twee typen bestaan, pneumocyten type 1 en pneumocyten type 2. Pneumocyten type 1 ontstaan uit pneumocyten type 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waartoe dient het surfactant?

A

Het surfactant dient ter verlaging van de oppervlaktespanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe heet het zwarte pigment bij HE-kleuring?

A

antracose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan longoedeem verdwijnen?

A

Dit vocht kan verdwijnen door
- Rechtop zitten in bed (zwaartekracht)
- Diuretica
- Remmen aldosteron productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de alveolaire lucht/bloed barrière?

A

totale oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de bloedbaan barrière?

A

circulatiesnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de snelheidsbepalende stap voor de capillairen -> mitochondrion?

A

lengte diffusieweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welkt type Hb bevat een foetus?

A

HbF ipv. HbA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar bindt 2,3-BPG het sterkst aan?

A

HbA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welk type hemoglobine heet een hogere affiniteit voor zuurstof?

A

HbF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is carbamino Hb?

A

Hb-gebonden CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarvoor zorgt carbamino Hb voor?

A

pH daling en een O2-afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe heet Hb als het geoxideerd is?

A

metHb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waardoor ontstaat hypoxie?

A

CO heeft een hogere affiniteit dan O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het verband voor pCO2 en pH?

A

denk aan formule van pH.
als pCO2 stijgt dan daalt de pH

17
Q

wat meten de perifere chemoreceptoren?

18
Q

wat meten de centrale chemoreceptoren?

A

pH en indirect dus pCO2

19
Q

wat gebeurt er met O2 opname in de bergen?

A

die neemt af. hierdoor stijgt de ventilatiesnelheid en daalt CO2 waardoor de pH stijgt

20
Q

wat gebeurt er op korte en lange termijn verblijven in de bergen?

A

kort: O2 tekort wordt gecompenseerd door een stijging in 2,3-BPG concentratie
lange termijn: meer erytrocyten aanmaken

21
Q

wat is het eerste effect dat een rol speelt bij de verandering van de druk binnen de ballon bij toename van het volume?

A

bij een toenemend volume is er een steeds grotere trekkracht vereist. je verwacht een toename van druk binnen de ballon

22
Q

wat is het tweede effect dat een rol speelt bij de verandering van de druk binnen de ballon bij toename van het volume?

A

de krachten worden horizontaler doordat de kromming van de wand van de ballon afneemt. de resulterende kracht neemt af waardoor de druk in de ballon afneemt

23
Q

wanneer geldt het eerste en wanneer geldt het tweede effect?

A

in het begin de eerste want het is moeilijk om de ballon op te blazen. later wordt het makkelijker en is het tweede effect werkzaam

24
Q

waar ligt de pleura visceralis en parietalis?

A

viscer = orgaan dus die ligt om het orgaan en parietalis is borstvlied

25
waarvoor is er een onderdruk?
wordt veroorzaakt door de pleuraholte en is dus gelijk aan de druk in de longen alleen negatief. anders verschrompelen de longen
26
wat is een quasi-statische toestand?
langzaam ademhalen: er stroomt toch altijd wat lucht door de luchtpijp
27
wat is de formule voor dynamische toestand?
Pl = Pa - Ppl
28
waar berust de werking van pO2 op?
verminderde activiteit van de K kanalen in de type I glomus cellen. de hyperpolarisatie verminderd waardoor Ca de cel in stroomt en er actiepotentialen ontstaan
29
wordt er heftiger gereageerd op pO2 of pCO2?
pCO2, want de relatie met pH is 1:1 pO2 verzadiging met hemoglobine verandert amper bij dalingen tot 55 mmHg
30
wat zijn de mechanoreceptoren in de borstkas?
- spierspoeltje in de intercostale spieren - rekreceptoren in de long - spierspoeltjes skeletspieren (bij inspanning)
31
hoe komt de informatie van de mechanoreceptoren in het ademhalingscentrum?
n. vagus
32
wat gebeurt er met de flow-volume relatie in rust als het terugvolume vergroot en de frequentie gelijk blijft?
de druk-volume relatie cirkel wordt groter in zn geheel. de pieken en dalen worden groter afstand er tussen hetzelfde
33
wat gebeurt er met de flow-volume relatie in rust als het terugvolume gelijk blijft en de frequentie vergroot?
de pieken en dalen worden dieper en de frequentie neemt toe. de cirkel wordt een verticale ovaal