zonder hoofddoek Flashcards
pagina 29 (13 cards)
1
Q
stijlfiguur r1
A
ellips erat na horridum
2
Q
naamval tibi r3
A
dat. (praefinit + dat.)
3
Q
naamval r2
A
ellips esse na versatam
4
Q
wanneer droegen vrouwen een hoofddoek?
A
wanneer ze getrouwd waren, in het openbaar, als ze niet gehuwd waren droegen ze geen hoofddoek.
5
Q
droegen mannen en hoofddoek?
A
neen. Wel soms bij een bepaald beroep (priester, waarzegger of soldaten), ook af en toe als ze dat wouden bij officiële plechtigheden.
6
Q
wat is tantum r3?
A
bijwoord, is bel! ‘alleen maar’
7
Q
[quibus…approbes]? r4
A
bvb
8
Q
antecedent quibus r4?
A
oculos
9
Q
genus oculos?
A
dat.
10
Q
determineer approbes
A
<approba(-)re, conJ preas.
11
Q
naar wat verwijst his? r5?
A
meos oculos
12
Q
esto? r5
A
imperatief
13
Q
[quod…cognoverat] r2
A
bwb reden
