بَاء Flashcards

1
Q

Inclusief

A

بِمَا فِيْ ذَلِكَ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

parkeren (is) verboden/niet toegestaan

A

مَمْنُوْعٌ الْوُقُوْفُ مَنْعاً بَاتاً

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

te land, ter zij en in de lucht

A

بَرّاً وَبَحْراً وَجَوّاً

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hij moet, hij zal moeten, heeft niet een (andere) keuze dan..

A

لاَ بُدَّ لَهُ مِنْ أَنْ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beginnen met

A

بَادِئَ ذِيْ بَدْءٍ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het is duidelijk, overduidelijk, niet nodig om het nog te zeggen

A

مِنَ الْبَدِيْهِيِّ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

blijkbaar

A

مِمَّا يَبْدُوْ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

blijkbaar

A

عَلَى مَا يَبْدُوْ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vuile taalgebruik/gemene taal

A

كَلاَمٌ بَذِيْءٌ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hij heeft er alles aan gedaan

A

بَذَلَ كُلَّ جُهُوْدِهِ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hij heeft er het maximale aan het gedaan.

A

بَذَلَ قُصَارَى جُهْدِهِ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een onrechtvaardige, niet uitgelokte aanval.

A

هُجُوْمٌ لاَ مُبَرَّرَ لَهُ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de goede, in dienststaande zoon

A

اَلْاِبْنُ الْبَارُّ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geloof (zelfs) in een steen en het zal je genezen.

A

آمِنْ بِحَجَرٍ تَبْرَأْ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hij kwam in torenhoge woede

A

دَخَلَ بُرْحاً مِنَ الْغَضَبِ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hij is nog steeds een rijke man

A

مَا بَرِحَ بَارِدٌ

17
Q

een absurde, aparte, domme vraag.

A

سُؤَالٌ بَارِدٌ

18
Q

Moge God je zegenen

A

بَارَكَ اللَّهُ فِيْك

19
Q

hij zet het plan door voor overleg

A

وَضَعَ الْمَشْرُوْعَ عَلَى بِسَاطِ الْبَحْثِ

20
Q

een glimp van hoop

A

بَصِيْصٌ مِنَ الْأَمَلِ

21
Q

top op zeker hoogte

A

بَعْضَ الشَّيْءِ

22
Q

zij sloegen elkaar

A

ضَرَبَ بَعْضُهُمْ بَعْضاً

23
Q

(sommige doen iets terwijl) andere ( iets anders doen)

A

…. وَالْبَعْضُ الْآخَرُ…..

24
Q

elk huis heeft een riolering (elk huis heeft een lijk in de kast)

A

فِيْ كُلِّ بَيْتٍ بِالْوعَةٌ

25
Q

geef hem mijn beste wensen

A

بَلِّغْهُ سَلاَمِيْ

26
Q

de situatie werd helder/duidelijk

A

تَبَلْوَرَ الْمَوْقِفُ

27
Q

een fatsoenlijke kerel

A

اِبْنُ حَلاَلٍ

28
Q

Een man uit een goede familie

A

اِبْنُ نَاسٍ

29
Q

(letterlijk een meid van gisteren) ze komt net om de hoek kijken.

A

بِنْتُ ٱمْبَارِحْ

30
Q

een woord (in context: hij sprak geen woord)

A

بِنْتُ شَفَةٍ

31
Q

in overeenstemming met de instructies van…

A

بِنَاءً عَلَى تَعْلِيْمَاتِ

32
Q

hij heeft geen idee van wat er gaande is/hij begrijpt er niks van (letterlijk: weet niet van de buiging in zijn elleboog)

A

لاَ تَعْرِفُ الْكُوْعَ مِنَ الْبُوْعِ

33
Q

geduld, lange tijd lijden

A

تَوِيْلُ الْبَالِ

34
Q

hij luisterde niet naar wat ik te zeggen had.

A

لَمْ يُلْقِ بِكَلاَمِيْ بَالاً

35
Q

hij gaf me complimenten (letterlijk: hij maakte mijn gezicht wit”

A

بَيَّضَ وَجْهِيْ