1 Flashcards
(30 cards)
1
Q
die Verzögerung
A
de vertraging
2
Q
haften für
A
aansprakelijk zijn voor
3
Q
ahnen
A
vermoeden
4
Q
jeweilig
A
voor een bepaald ogenblik
5
Q
die Verschwendung
A
de verspilling
6
Q
der Wehrdienst
A
de dienstplicht in het leger
7
Q
der Zivildienst
A
de vervangende dienstplicht
8
Q
die neuen Länder
A
de voormalige DDR
9
Q
gestehen
A
toegeven
10
Q
leidenschaftlich
A
hartstochtelijk
11
Q
anständig
A
fatsoenlijk
12
Q
gründen
A
oprichten, stichten
13
Q
auf der Strecke bleiben
A
blijven liggen
14
Q
die Schicht
A
de laag, de ploegendienst
15
Q
das Benehmen
A
het gedrag
16
Q
harmlos
A
onschuldig
17
Q
die Ein-, die Zuwanderung
A
de immigratie
18
Q
untersagen
A
verbieden
19
Q
aufschlussreich
A
informatief
20
Q
die Subvention
A
de subsidie
21
Q
zumuten
A
eisen van
22
Q
übel
A
kwalijk
23
Q
grausam
A
wreed
24
Q
vorgehen gegen
A
optreden
25
Sonder-
bijzonder
26
überprüfen
controleren
27
die Verständigung
de communicatie
28
im Nachhinein, nachträglich
achteraf
29
auslösen
veroorzaken
30
die Aufklärung
de verlichting, de voorlichting
