duitse woordjes Flashcards
(154 cards)
1
Q
zwar
A
wel, weliswaar
2
Q
trotzdem
A
desondanks
3
Q
trotz
A
ondanks
4
Q
dennoch
A
toch
5
Q
aber
A
maar
6
Q
dagegen, hingegen
A
daarentegen
7
Q
allerdings
A
echter
8
Q
obwohl, obschon, obgleich
A
hoewel
9
Q
nicht…, sondern
A
niet maar
10
Q
jedoch
A
echter
11
Q
im Gegensatz zu
A
in tegenstelling tot
12
Q
stattdessen
A
in plaats daarvan
13
Q
einerseits, andererseits
A
aan de ene kant, aan de andere kant
14
Q
immerhin
A
in elk geval, toch, tenminste
15
Q
deshalb, deswegen, darum
A
daarom
16
Q
je…., desto
A
hoe…hoe
17
Q
damit
A
zodat, opdat
18
Q
demnach, also
A
dus
19
Q
somit
A
dus, zodoende
20
Q
weil
A
omdat
21
Q
indem
A
doordat
22
Q
denn
A
want
23
Q
daher
A
vandaar, daarom
24
Q
schliesslich
A
tenslotte
25
auch
ook
26
ebenfalls, ebenso
eveneens
27
ausserdem, zudem, zusätzlich
bovendien
28
sowohl… als auch
én….én
29
weder…noch
niet…en ook niet
30
genau so…wie
zo…als
31
sogar
zelfs
32
ja
immers
33
etwa
bijvoorbeeld
34
zum Beispiel
bijvoorbeeld
35
nur, lediglich
maar, slechts
36
wenn
als
37
kurzfristig
op korte termijn
38
bald
spoedig
39
vor
geleden
40
damals
toen, destijds
41
erst
pas
42
neulich, kürzlich
onlangs
43
während
terwijl
44
seitdem
sindsdien
45
demnächts
binnenkort
46
je, jemals
ooit
47
bisher, bislang
tot nu toe
48
mitterweile
intussen
49
allmächlich, nach und nach
langzamerhand
50
derzeit
thans, nu, destijds, vroeger
51
die Aussage
de uitspraak
52
ersetzen
vervangen
53
die Schlussfolgerung
de conclusie
54
der Absatz
de alinea
55
entsprechen
overeenkomen met
56
der Verfasser
de schrijver
57
der Satz
de zin
58
die Bedeutung
de betekenis
59
begründen
motiveren, redenen, geven
60
sich beziehen auf
slaan op
61
verwenden
gebruiken
62
schliessen aus
concluderen uit
63
die Zeile
de regel
64
die Seite
de kant, de pagina
65
heissen
betekenen
66
die Rede sein von
sprake zijn van
67
sich zeigen
blijken
68
hervorgehen aus
blijken uit
69
stimmen of zutreffen
kloppen, juist zijn
70
die Ergänzung
de aanvulling
71
die Absicht
de bedoeling
72
betonen
benadrukken
73
aufmerksam machen auf
wijzen op
74
hervorheben
benadrukken
75
die Annahme
de stelling
76
behaupten
beweren
77
erwähnen
vermelden
78
die Erläuterung
de toelichting
79
als
toen
80
wie
hoe
81
das Meer
de zee
82
deftig
stevig
83
doof
gek
84
fast
bijna
85
bekommen
krijgen
86
herstellen
produceren
87
dürfen
mogen
88
sollen
moeten
89
nett
aardig
90
versprechen
beloven
91
verständlich
begrijpelijk
92
versuchen
proberen
93
eng
nauw
94
klar
duidelijk
95
fertig
klaar
96
knapp
schaars, krap
97
offenbar
blijkbaar
98
die Dose
het blikje
99
der Enkel
de kleinzoon
100
stur
koppig
101
der Trotz
halsstarrigheid
102
enthalten
bevatten
103
die Datei
het computerbestand
104
kaum
nauwelijks
105
fordern
eisen
106
die Erkenntnis
het inzicht
107
bestätigen
bevestigen
108
die Entscheidung
de beslissing
109
die Ausnahme
de uitzondering
110
die Einschränkung, die Beschränkung
de beperking
111
die Genehmigung
de vergunning, de toestemming
112
zustätzlich
extra
113
das Bedürfnis
de behoefte
114
die Wahl
de keuze, de verkiezing
115
das Ereignis
de gebeurtenis
116
zerstören
verwoesten, kapot maken
117
empfehlen
aanbevelen
118
die Art
de soort
119
die Gesellschaft
de maatschappij
120
die Leistung
de prestatie
121
die Quelle
de bron
122
beobachten
waarnemen, bekijken, in de gaten houden
123
die Verwaltung
het bestuur
124
die Veröffentlichung
de publicatie
125
Die Vereinbarung
De overeenkomst
126
jeweils
telkens
127
die Gegenwart
de huidige tijd
128
die Wende
de val van de Berlijnse muur en de eenwording van Duitsland
129
schaffen
het halen, voor elkaar krijgen
130
grundsätzlich
principieel
131
der Gegenstand
het voorwerp
132
sich täuschen, sich irren
zich vergissen
133
mieten
huren
134
das Verfahren
De procedure
135
trennen
scheiden
136
der Bundestag
de Duitse Tweede Kamer
137
ohnehin
sowieso
138
der Aufwand
de inzet
139
beliebig
willekeurig
140
durchschnittlich
gemiddeld
141
die Verfassung
de Grondwet
142
bestimmen
bepalen
143
eindeutig
heel duidelijk
144
vernachlässigen
verwaarlozen
145
die Beziehung
de relatie
146
die Herkunft
de afkomst
147
bundesweit
in heel Duitsland
148
der Ersatz
de vervanging
149
erlauben, gestatten
toestaan
150
die Öffentlichkeit
de openbaarheid
151
sammeln
verzamelen
152
der Ruf
de reputatie
153
der Promi
de bekende Duitser
154
herkömmlich
traditioneel
