101-150 Flashcards
(50 cards)
1
Q
een [indefinite]
A
any
2
Q
nieuwe
A
new
3
Q
werk
A
work
4
Q
deel
A
part
5
Q
nemen
A
take
6
Q
krijgen
A
get
7
Q
plaats
A
place
8
Q
gemaakt
A
made
9
Q
wonen
A
live
10
Q
waar
A
where
11
Q
na
A
after
12
Q
terug
A
back
13
Q
weinig
A
little
14
Q
alleen
A
alone
15
Q
ronde
A
round
16
Q
man
A
man
17
Q
jaar
A
year
18
Q
kwam
A
came
19
Q
show
A
show
20
Q
elke
A
every
21
Q
goed
A
good
22
Q
mij
A
me
23
Q
geven
A
give
24
Q
onze
A
our
25
onder
under
26
naam
name
27
zeer
very
28
door
through
29
gewoon
just
30
vorm
form
31
zin
sentence
32
grote
great
33
denken
think
34
zeggen
say
35
helpen
help
36
laag
low
37
lijn
line
38
verschillen
differ
39
beurt
turn
40
oorzaak
cause
41
veel
much
42
betekenen
mean
43
voor
before
44
verhuizing
move
45
rechts
right
46
jongen
boy
47
oude
old
48
ook
too
49
hetzelfde
same
50
ze
she