151-200 Flashcards
(50 cards)
1
Q
alle
A
all
2
Q
er
A
there
3
Q
wanneer
A
when
4
Q
omhoog
A
up
5
Q
gebruiken
A
use
6
Q
uw
A
your
7
Q
manier
A
way
8
Q
over
A
about
9
Q
veel
A
many
10
Q
dan
A
then
11
Q
hen
A
them
12
Q
schrijven
A
write
13
Q
zou
A
would
14
Q
zoals
A
like
15
Q
dus
A
so
16
Q
deze
A
these
17
Q
haar
A
her
18
Q
lang
A
long
19
Q
maken
A
make
20
Q
ding
A
thing
21
Q
zien
A
see
22
Q
hem
A
him
23
Q
twee
A
two
24
Q
heeft
A
has
25
kijken
look
26
meer
more
27
dag
day
28
kon
could
29
gaan
go
30
komen
come
31
deed
did
32
aantal
number
33
klinken
sound
34
geen
no
35
meest
most
36
mensen
people
37
mijn
my
38
meer dan
over
39
weten
know
40
water
water
41
dan
than
42
roep
call
43
eerste
first
44
die
who
45
kan
may
46
naar beneden
down
47
kant
side
48
geweest
been
49
nu
now
50
vinden
find