10.3 Studie Flashcards
(61 cards)
afsluiten, afmaken
abschließen, schloss ab, hat abgeschlossen
Van de zomer heeft ze haar studie met succes afgesloten
Im Sommer hat sie ihr Studium erfolgreich abgeschlossen
de analyse
die Analyse, die Analysen
analyseren
analysieren
de aanpak, de benadering
der Ansatz
Deze benadering is gebaseerd op de theorie van Einstein
Dieser Ansatz basiert auf der Theorie EInsteins
(zich) inschrijven voor/op, volgen
belegen
Voor welke werkcolleges schrijf je je in voor het volgende semester
Welche Seminare belegst du im nächsten Semester?
de relatie
der Bezug, die Bezüge
De relatie met de praktijk is in deze studie heel belangrijk
Der Bezug zur Praxis ist in diesem Studium sehr wichtig
de inleiding
die EInführung, die Einführungen
het onderzoek
die Forschung, die Forschungen
Er is niet veel onderzoek over dit onderwerp
Es gibt nicht viel Forschung zu diesem Thema
de hogeschool, de universiteit
die Hochschule, die Hochschulen
Hogeschool betekent in Duitsland hetzelfde als universiteit
Hochschule bedeutet in Deutschalnd das Gleiche wie Universität
het instituut
das Institut, die Institute
de cursus
der Kurs, die Kurse
Voor de cursus kun je je nog tot en met vrijdag aanmelden
Für den Kurs kann man sich noch bis Freitag anmelden
de methode
die Methode, die Methoden
praktisch
praktisch
de praktijk
die Praxis, die Praxen
de professor, de hoogleraar
der Professor, die Professoren
het semester, het halfjaar
das Semester, die Semester
Hij heeft acht semesters natuurkunde gestudeerd
Er hat acht Semester Physik studiert
