10.5 Toetsing

Question 1

het centrale eindexamen, diploma van het middelbaar

Answer 1

das Abitur

Question 2

het (eind)examen, het diploma

Answer 2

der Abschluss, die Abschlüsse

Question 3

Wie geen diploma heeft, vindt moeilijk werk

Answer 3

Wer keinen Abschluss hat, findet schwer Arbeit

Question 4

afwijzen

Answer 4

abweisen, wies ab, hat abgewiesen

Question 5

streven naar

Answer 5

anstreben

Question 6

Natuurlijk streef ik bij de examens naar een goed resultaat

Answer 6

Natürlich strebe ich in den Prüfungen ein gutes Ergebnis an

Question 7

uitstekend

Answer 7

ausgezeichnet

Question 8

slagen (voor examen)

Answer 8

bestehen, bestand, hat bestanden

Question 9

Ik ben geslaagd voor het examen

Answer 9

Ich habe die Prüfung bestanden

Question 10

beoordelen

Answer 10

beurteilen

Question 11

de beoordeling

Answer 11

die Beurteilung, die Beurteilungen

Question 12

het diploma

Answer 12

das Diplom, die Diplome

Question 13

zakken (voor een examen), buizen

Answer 13

durchfallen, fällt durch, fiel durch, ist durchgefallen

Question 14

Ik ben voor het examen gezakt

Answer 14

Ich bin bei der Prüfung durchgefallen

Question 15

gemiddeld, middelmatig

Answer 15

durchschnittlich

Question 16

Zijn prestaties waren gemiddeld

Answer 16

Seine Leistungen waren durchschnittlich

Question 17

overeenkomen met, beantwoorden aan

Answer 17

entsprechen; entspricht, entsprach, hat entosprochen

Question 18

Je prestatie beantwoordt niet aan mijn verwachtingen

Answer 18

Deine Leistung entspricht nicht meinen Erwartungen

Question 19

vereist

Answer 19

erfordlich

Question 20

Voor een studie aan de universiteit is een diploma van het middelbaar vereist

Answer 20

Für ein Studium an der Universität ist das Abitur erforderlich

Question 21

fout, onjuist

Answer 21

falsch

Question 22

de fout

Answer 22

der Fehler, die Fehler

Question 23

Van fouten leer je

Answer 23

Aus Fehlern lernt man

Question 24

voldoende

Answer 24

genügend

Question 25

de uitdaging

Answer 25

die Herausforderung, die Herausforderungen

Question 26

complex, ingewikkeld

Answer 26

komplex

Question 27

ingewikkeld

Answer 27

komplizier

Question 28

correct

Answer 28

korrekt

Question 29

de correctie

Answer 29

die Korrektur, die Korrekturen

Question 30

corrigeren, nakijken

Answer 30

korrigieren

Question 31

de prestatie

Answer 31

die Leistung, die Leistungen

Question 32

oplossen

Answer 32

lösen

Question 33

De eerste opgave was niet moeilijk op te lossen

Answer 33

Die erste Aufgabe war nicht schwer zu lösen

Question 34

de oplossing

Answer 34

die Lösung, die Lösungen

Question 35

mondeling

Answer 35

mündlich

Question 36

het cijfer

Answer 36

die Note, die Noten

Question 37

Ik heb helaas geen best cijfer gekregen

Answer 37

Ich habe leider keine sehr gute Note bekommen

Question 38

toetsen

Answer 38

prüfen

Question 39

Morgen heb ik een toets voor scheikunde

Answer 39

Morgen werde ich in Chemie geprüft

Question 40

het examen, het tentamen, de toets

Answer 40

die Prüfung, die Prüfungen

Question 41

het resultaat

Answer 41

das Resultat, die Resultate

Question 42

juist, goed

Answer 42

richtig

Question 43

Ik heb alle vragen juist beantwoord

Answer 43

Ich habe alle Fragen richtig beantwortet

Question 44

slecht

Answer 44

schlecht

Question 45

schriftelijk

Answer 45

schriftlich

Question 46

Het schriftelijk examen duurt vier uur

Answer 46

Die schriftliche Prüfung dauert vier Stunden

Question 47

de moeilijkheid, het probleem

Answer 47

die Schwierigkeit, die Schwierigkeiten

Question 48

de test, de toets

Answer 48

der Test, die Tests

Question 49

testen, toetsen

Answer 49

testen

Question 50

onvoldoende

Answer 50

ungenügend

Question 51

verbeteren

Answer 51

verbessern

Question 52

de verbetering

Answer 52

die Verbesserung, die Verbesserungen

Question 53

Een verbetering van zijn schoolprestaties is absoluut vereist

Answer 53

EIne Verbesserung seiner schulischen Leistungen ist unbedingt erforderlich

Question 54

de verslechtering

Answer 54

die Verschlechterung, die Verschlechterungen

Question 55

de voorwaarde, de vereiste

Answer 55

die Voraussetzung, die Voraussetzungen

Question 56

Vereisten voor zijn studie waren het middelbare school diploma en praktische ervaring

Answer 56

Für sein Studium waren das Abitur und praktische Erfahrung Voraussetzung

Question 57

(zich) voorbereiden

Answer 57

(sich) vorbereiten

Question 58

toelaten

Answer 58

zulassen, lässt zu, ließ zu, hat zugelassen

Question 59

het er ... afbrengen, een ... figuur slaan

Answer 59

abschneiden, schnitt ab, hat abgeschnitten

Question 60

Hij heeft het er bij het geschiedenisexamen heel goed afgebracht

Answer 60

Er hat bei den Pr¨fung in Geschichte sehr gut abgeschnitten

Question 61

afronden, afsluiten

Answer 61

absolvieren

Question 62

Als ze al haar examens afgerond heeft, wil ze naar het buitenland gaan

Answer 62

Wenn sie all ihre Prüfungen absolviert hat, will sie ins Ausland gehen

Question 63

abstract

Answer 63

abstrakt

Question 64

evalueren, beoordelen

Answer 64

auswerten

Question 65

We evalueren de resultaten volgende week

Answer 65

Wir werten die Ergebnisse in der nächsten Woche aus

Question 66

beoordelen

Answer 66

bewerten

Question 67

De docente heeft het werkstuk beoordeeld met een 'zeer goed'

Answer 67

Die Dozentin hat die Arbeit met der Note sehr gut bewertet

Question 68

inschatten

Answer 68

einschätzen

Question 69

Hoe schat je je kansen voor het examen in?

Answer 69

Wie schätzt du deine CHancen in der Prüfung ein?

Question 70

de vraagstelling

Answer 70

die Fragestellung, die Fragestellungen

Question 71

concreet

Answer 71

konkret

Question 72

het criterium, de eis

Answer 72

das Kriterium, die Kriterien

Question 73

Ze voldoet aan alle criteria

Answer 73

Sie erfüllt alle Kriterien

Question 74

de kwalificatie

Answer 74

die Qualifikation, die Qualifikationen

Question 75

De vereiste kwalificatie voor deze studie is het middelbare school diploma

Answer 75

Die erforderliche Qualifikation für diesen Studiengang ist das Abitur

Question 76

vereenvoudigen, makkelijker maken

Answer 76

vereinfachen

Question 77

U had de analyse van het probleem te zeer eenvoudigd

Answer 77

Sie hatten die Analyse des Problems zu sehr vereinfacht

Question 78

falen, tekortschieten, het slecht doen

Answer 78

versagen

Question 79

de voorbereiding

Answer 79

die Verbereitung, die Vorbereitungen

Question 80

kloppen, juist zijn

Answer 80

zutreffen; trifft zu, traf zu, hat zugetroffen

Question 81

Haar antwoorden klopten maar gedeeltelijk

Answer 81

Ihre Antworten trafen nur teilweise zu