Week 2 - Introductie en argumentatieleer Flashcards

HC 1 - Krabbe

1
Q

Wanneer komt argumentatieleer van pas? (Krabbe)

A

Wanneer je je standpunt wilt onderbouwen. Vaak bij meningsverschil of overtuigingspoging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat een geschil uit? (Krabbe)

A

Uit ten minste één meningsuiting van gesprekspartner en een uiting van een andere gesprekspartner waaruit blijkt dat deze die mening (nog) niet deelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie enkelvoudig geschil (Krabbe)

A

Geschil waarbij maar één kwestie aan de orde is. Bv: Jan is er van overtuigd dat hij morgen zijn rijexamen haalt, zijn zus niet. Gaat hier alleen om het halen van het rijexamen, dus enkelvoudig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie tegengestelde proposities (Krabbe)

A

Meningen van twee personen die tegengesteld zijn. De twee proposities sluiten elkaar uit. Bv Jan denkt dat hij slaag voor examen, zijn zus niet. Het kan niet zo zijn dat Jan wel en niet slaagt, dus maar één van de meningen kan waar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie gemengd geschil (Krabbe)

A

Een geschil waarin meer dan één gesprekspartner een mening heeft. Bv Jan denkt dat hij examen haalt, zijn zus niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie niet-gemengd geschil (Krabbe)

A

Wanneer iemand een standpunt inneemt en een ander niet (neutraal), ook meningsverschil genoemd. Bv Jan is er van overtuigd dat hij zijn examen haalt, zijn moeder vraagt waarom. Moeder neemt geen standpunt in, dus is niet-gemengd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie strijdig (Krabbe)

A

Proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie tegengestelde propositie en noem voorbeeld (Krabbe)

A

Als twee strijdige proposities ook niet tegelijk onwaar kunnen zijn. Bv als iemand zegt dat de aarde opwarmt en iemand anders zegt van niet. Ze kunnen niet allebei onwaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie proposities contrair en noem voorbeeld (Krabbe)

A

Als twee strijdige proposities tegelijk onwaar kunnen zijn. Bv als iemand zegt dat opwarming van aarde komt door broeikaseffect en iemand anders zegt dat het komt voor verhoogde staat van activiteit van de zon. Ze kunnen beide onwaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie beslechten (Krabbe)

A

Als gesprekspartners door redelijke discussie en kritische toetsing niet tot overeenstemming komen over houdbaarheid van standpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 6 soorten discussie heb je (Krabbe)?

A

1: Kritische discussie - geschil met doel, als iemand middels een discussie probeert iemand anders over te halen
2: Informatieve discussie - zonder geschil, kennis boven tafel krijgen
3: Onderzoeksdiscussie - zonder geschil, rechecheurs die een zaak proberen op te lossen
4: Beraadslagingen - zonder geschil, hoe te handelen
5: Ruzie/twistgesprek - geschil zonder doel, redelijkheid doet er niet toe
6: Onderhandelingen - geschil zonder doel, compromis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie verschuiving van de bewijslast (Krabbe)

A

Als iemand anders dan degene die het standpunt naar buiten bracht, moet verantwoorden waarom hij twijfelt aan het standpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie stroman (Krabbe)

A

Soms richten mensen zich in een discussie namelijk op iets anders dan het daadwerkelijke standpunt, waardoor de discussie makkelijk gewonnen lijkt. Deze drogreden heet de stroman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie houdbaarheidskritiek (Krabbe)

A

Binnen een discussie kunnen sommige argumenten, naast het standpunt, ook in twijfel getrokken worden. Er ontstaat een discussie over het argument van het hoofdstandpunt, waardoor het argument zelf ook weer een substandpunt in het subgeschil vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie bewijskrachtkritiek (Krabbe)

A

In het voorbeeld:
Jan: Ik denk dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen (standpunt).
Olga: Hoezo?
Jan: Mijn instructeur heeft gezegd dat ik er klaar voor ben (argument).
Olga: Wanneer heeft hij dat gezegd?

Als Olga het argument van instructeur niet doorslaggevend zou vinden, is dit bewijskrachtkritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie drogredenkritiek (Krabbe)

A

In het voorbeeld:
Jan: Ik denk dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen (standpunt).
Olga: Hoezo?
Jan: Mijn instructeur heeft gezegd dat ik er klaar voor ben (argument).
Olga: Wanneer heeft hij dat gezegd?

Als Olga het argument van Jan in twijfel trekt op een manier waarin het argument niet geldig is. Olga kan bv zeggen dat iedere instructeur tegen zijn leerling zegt dat hij zal slagen. Dit is standpunt op metaniveau.

17
Q

Definitie ignoratio elenchi (Krabbe)

A

Vinden dat iemand irrelevante argumenten aanvoert. Iemand moet aantonen dat het argument inderdaad irrelevant is en dat deze irrelevantie verwijtbaar is.

18
Q

Definitie proponent en opponent (Krabbe)

A

Proponent is iemand die het hoofdstandpunt verdedigt.

Opponent is iemand die mogelijkheid tot twijfel aan het hoofdstandpunt open probeert te houden.

19
Q

Definitie onderschikkende argumentatie (Krabbe)

A

Er zijn wel eens argumenten nodig, die het argument voor het hoofdgeschil ondersteunen. Bijvoorbeeld:
Jan: Ik denk dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen (standpunt S).
Olga: Hoezo?
Jan: Mijn instructeur heeft gezegd dat ik er klaar voor ben (argument A1).
Olga: Wanneer heeft hij dat gezegd?
Jan: Vanmiddag nog, tijdens de les (argument A2).

20
Q

Definitie cumulatief nevenschikkende argumentatie

Definitie complementair nevenschikkende argumentatie (Krabbe)

A

In het voorbeeld:
Jan: Ik denk dat ik morgen slaag voor mijn rijexamen (standpunt S).
Olga: Hoezo?
Jan: Mijn instructeur heeft gezegd dat ik er klaar voor ben (argument A1).
Olga: Wanneer heeft hij dat gezegd?
Jan: Vanmiddag nog, tijdens de les (argument A2).

Cumulatief gebruik je wanneer je je standpunt extra kracht bij wil zetten. Hierbij draagt Jan naast het feit dat zijn instructeur iets heeft gezegd, bijvoorbeeld ook aan dat hij zich niet zenuwachtig voelt en zijn broer na evenveel lessen ook is geslaagd.
Complementair - Hierbij is er sprake van een hoofdargument (‘mijn zenuwen zullen geen roet in het eten gooien’) en een complementair argument (‘want ik beschik over uitstekende kalmeringstabletten’).

21
Q

Definitie argumentum ad hominem (Krabbe)

A

Je tegenstander persoonlijk aanvallen in plaats van zijn standpunt. Hiermee kun je je tegenstander afschrikken nog te reageren, wat in strijd is met vrijheidsregel.

22
Q

Definitie deductief geldige argumentatie (Krabbe)

A

Dit is bijvoorbeeld het geval bij een onderschikkende argumentatie: het is niet mogelijk dat A2 wel waar is en A1 niet, want A2 wordt als ondersteunend argument aangevoerd voor A1 (Wij hebben bier (A1), het ligt in de ijskast (A2)).

23
Q

Definitie inductieve argumentatie (Krabbe)

A

Een inductief argument kan alleen een zekere waarschijnlijkheid verlenen aan het standpunt. Als Jan als argument aanvoert dat hij gaat slagen (standpunt) omdat zijn instructeur het zei (A1), is er sprake van het verzwegen argument dat deze inschattingen betrouwbaar zijn [A2]. Als hij vervolgens zegt dat zijn instructeur het nog nooit verkeerd heeft ingeschat (A3), is er sprake van een inductieve argumentatie van (A3) naar [A2].

24
Q

Definitie causale argumentatie (Krabbe)

A

Hiervan is sprake als Jan zegt dat hij niet zenuwachtig is (D1) omdat hij kalmeringstabletten heeft geslikt (D2).

25
Q

Definitie negatieve causale argumentatie (Krabbe)

A

De negatief causale argumentatie is dan, dat Jan niet door zenuwen zal zakken als hij niet zenuwachtig is (en zal hij dus slagen). Dit neemt niet weg dat het een zwak argument is, omdat er meer oorzaken zijn waardoor hij zou kunnen zakken.

26
Q

Definitie analogie-argumentatie (Krabbe)

A

Jan’s broer heeft met hetzelfde aantal lessen ook zijn rijbewijs gehaald, dus dan zal dit bij Jan ook lukken.

27
Q

Definitie autoriteitsargument (Krabbe)

A

De instructeur zegt dat Jan zal slagen, dus dan is het ook zo. De instructeur is de autoriteit in dit argument.