Hematopoëse + soorten cellen Flashcards

1
Q

Samenstelling perifeer bloed

A

Plasma + Erythrocyten + leukocyten + Trombocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Plasma samenstelling

A

92% water + plasmaeiwitten (Albumine, a-, b-, y-globuline, Fibrinogeen gemaakt in lever)+ organische moleculen + zouten (Na, Cl, K).

  • Fibrinogeen is een eiwit met een belangrijke rol bij bloedstolling, samen met Trombine.
  • Bloedeiwitten worden gescheiden met elektroforese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bloedeiwit albumine

A

Universeel transporteiwit. Het vormt de grootste fractie van de bloedeiwitten.
Zorgt voor de kleverigheid van bloed, het stolt bij verhitting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bloedeiwitten Globulines

A

Alfa: Dat zijn o.a. enzym-inhibitoren en transporteiwitten.
Bèta: Dat zijn o.a. transferine, LDL
Gamma: immunoglobulinen. Ze worden uitgescheiden door immuun cellen en spelen een rol in de afweer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Erythrocyten

A

Rode bloedcellen. De grootste fractie van de samenstelling. 100-120 dagen.
Geen celkern.
Nemen zuurstof op en af, in uitwisseling met CO2, door gebruik van hemoglobine (ijzerhoudend).
Door de biconcave vorm wordt een maximaal cel oppervlakte bereikt en kan er zoveel mogelijk gas uitgewisseld worden.
Afbraak in milt en lever,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hemolyse

A

Het kapot gaan van rode bloedcellen door de hoge druk waarmee ze vervoerd worden, omdat ze kwetsbaarder zijn na vorm verlies. Dit komt voor bij een dysfunctie van de membraanskeleteiwitten als gevolg van een genetische ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hematocriet

A

Het percentage van het totale cel-volume in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Serum

A

Plasma waar de stollingsfactoren uitgehaald zijn, het vloeibare deel van bloed wanneer het bloed gestold is en dan zonder fibrinogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leukocyten

A

Witte bloedcellen. Minst frequente cel in perifeer bloed. 7 uur leven.
De oproepkrachten tegen infecties.
In het perifere bloed zijn het vooral neutrofiele granulocyten. Tegen bacteriële infecties zijn deze ook vaak het grootste probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe worden cellen in een reageerbuisje gescheiden?

A

In het medium Ficoll (suikeroplossing) en dan in de centrifuge. Zo worden cellen op dichtheid gescheiden.
Plasma + Trombocyten komen bovenop.
Witte bloedcellen blijven zweven.
Rode bloedcellen onderaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Trombocyten

A

Bloedplaatjes. 2-4 m groot, leven 8-10 dagen.
Belangrijk bij bloedstolling
Gemaakt vanuit megakaryocyten in het beenmerg (fragmentatie).
Bevatten veel granula.
Bevat een canaliculair systeem wat eiwitten helpt uitscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bloedstollingscascade

A

Bij weefselschade plakken de bloedplaatjes vast aan de bindweefseldraden in de vaatwand. Door weefselfactoren raken ze geactiveerd en veranderen ze door draden te vormen en scheiden stofjes uit (VWF, thromboxanen) die andere bloedplaatjes activeren.
=Plug
Vervolgens wordt protrombine omgezet naar trombine (actief) wat er voor zorgt dat fibrinogeen tot fibrine wordt gemaakt
=Stollingscascade –> Bloedprop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hematopoëse

A

Bloedcelvorming.
Verschuift aan het einde van de foetale periode van de lever naar het beenmerg, wat in bijna alle botten zit maar vooral in het sternum, heupbotten en ribben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Samenstelling Beenmerg

A

Bloedvaten (centrale vene, arteriole, veneuze sinusoïde)

Hematopoëtische cellen (voorlopercellen) als grootste fractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Thrombopoëse

A

Het proces van bloedplaatjesvorming vanuit megakaryocyten die worden afgesnoerd en gefragmenteerd.
Bloedplaatjes vind je alleen in het bloed, megakaryocyten alleen in het beenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Erytropoëse

A

Proces van rode bloedcelvorming.
Erytroblast (vroege voorloper) –> Normoblast (lijkt al meer) –> reticulocyt (laatste stadium voor erytrocyt) –> erytrocyt.
Zolang deze voorlopers nog aanwezig zijn in het geval van bijvoorbeeld anemie, weet je dat het probleem niet in het beenmerg zit.
Als reticulocyten in grote maten aanwezig zijn in het perifere bloed is he tgeen goed teken, dan is het beenmerg aan het compenseren voor bvb kapot gaande rode bloedcellen door de erytropoëse uit te breiden.
Gereguleerd door erytropoëtine (EPO), gevormd in de nier.
Er zijn vitamine B12, foliumzuur en groeifactoren voor nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Granulopoëse

A

Route naar neutrofiel: Myeloblast –> promyelocyt –> myelocyt –> metamyelocyt –> band –> neutrofiele granulocyt. Dit speelt een rol in veel ziektebeelden.
Myeloblasten worden ook gedifferetieerd tot basofiele- en eosinofiele granulocyten en monocyten.

18
Q

Linksverschuiving

A

Vroegere stadia van bloedcelontwikkeling zijn te vinden in het bloed. Dit gebeurt wanneer de productie in het beenmerg toeneemt door stress.

19
Q

Granula

A

Blaasjes met een eigen membraan in het cytoplasma van bepaalde cellen in het lichaam. Verschillende afweercellen bevatten granula met andere soorten stofjes die helpen hun functie uit te voeren.
Neutrofiele granulocyten bezitten kleine azurofiele granula, die lysosomale enzymen en bactericide stoffen bevatten.
Basofiele granulocyten herbergen grove granula, die met basische kleurstoffen blauwzwart kleuren. De granula bevatten het stollingsremmende heparine evenals
histamine.

20
Q

Lymfocytopoëse

A

Productie T- en B-cellen. Uitrijping vindt plaats in primaire lymfoïde organen: thymus, lymfeklieren, milt.

21
Q

Controle van bloedproductie: hoe wordt bloed gemaakt?

A
  1. De eerste optie voor bloedvorming is een cel die zich splitst en splitst, maar dat lijdt tot problemen (uitputting en transformatie).
    2.Door het gebruik van stamcellen. Deze zijn overwegend in rust, en doorlopen soms het proces van deling. Hierbij wordt een progenitorcel gemaakt met een korte levensduur.
    –> Geen uitputting van stamcel door eindeloos te moeten delen.
    Hetzelfde systeem (2) is in veel andere systemen terug te zien waarvan de weefsels veel vernieuwing nodig hebben (darm, huid).
22
Q

Neutrofiele granulocyten

A

Fagocyterende cellen. De grootste fractie leukocyten.

Hebben vooral antibacteriële functie.

23
Q

Basofiele granulocyten

A

Stellen histamine vrij en hebben een rol in inflammatie.

24
Q

Eosinofiele granulocyten

A

Fagocyterende cel.

Hebben met hun granula vooral een anti-parasitair effect.

25
Q

Monocyten

A

Migreren over weefsel en differentiëren naar macrofagen en dendritische cellen.

26
Q

Eigenschappen Stamcellen

A
Zelfvernieuwing
Multilineage differentiation
Quiescent (lang in rust)
Gaan een leven lang mee
Het kan alleen experimenteel bewezen worden of een cel een stamcel is, want het heeft geen specifieke markers.
27
Q

Symmetrische stamceldeling

A

Stamcel deelt naar 2 progenitorcellen

28
Q

Assymetrische stamceldeling

A

Stamcel differentieerd tot een progenitor cel + een exacte kopie van zichzelf.

29
Q

Progenitorcel

A

Het werkpaard van de hematopoëse.
Heeft een beperte levensduur, en zijn er ook voor gemaakt om door te gaan zodat er geen tijd is voor transformaties, of worden foutjes snel opgeruimd omdat ze toch dood gaan.
Delen snel en gaan door en door.
Chemotherapie slaat aan op niet alleen getransformeerde cellen maar ook progenitorcellen, omdat ze ook snel delen.
Beginnen al met voorsorteren naar de juiste functie.

30
Q

Bepaling van cel-differentiatie, wanneer en door wat?

A

Hoog in de hiërarchie, vlak onder stamcelniveau.
De combinatie van exogene factoren en intrinsieke wiring (transcriptiefactoren) van de cel maakt dat deze een bepaalde richting op gaat.
-Exogene/extrinsieke factoren = groeifactoren in de omgeving van het beenmerg (G-CSF voor myeloïde vorming of IL-7 voor lymfoïde vorming).
-Deze factoren hebben stamcellen nodig voor overleving en te weten hoe te delen, en deze signalen ontvangen ze vanuit de niches.

31
Q

Werking G-CSF voor kliniek

A

GCSF wordt veel gebruikt in de kliniek omdat bekend is dat erdoor meer myeloïde cellen worden gemaakt. Het eerste wat je na chemotherapie ziet is dat de neutrofielen wegvagen, want die halfwaarde tijd is kort. Dit kan verholpen worden door GCSF omdat je daardoor hoog in de productie aangeeft dat er neutrofielen nodig zijn.

32
Q

Experimenteel bewijs dat stamcellen bestaan (vanuit muizen)

A

-Het beenmerg vaagt weg door straling, dus gingen de muizen dood. Dit werd verholpen door een beenmergtransplantatie–> opnieuw beenmerg gevormd
-Kijkend naar de milt bij deze experimenten, werden er allemaal nodi geconstateerd.
+Het aantal nodi stond gelijk aan het aantal getransplanteerde cellen
+Er waren delende cellen in gevonden
+Bevatte alle 3 lijnen van cellen (plaatjes, erythrocyten, witte bloedcellen)
–>Hypothese dat er 1 cel was die al deze cellen produceerde, dus met het vermogen om 3 verschillende lijnen van cellen te maken.
-Maar hoe bewijs je dat deze ‘stamcel’ bestaat?
+Exact hetzelfde experiment nog een keer, maar vervolgens werd er extra schade toegebracht –> precies genoeg om genetische afwijkingen te veroorzaken. Deze schade zal in elke cel verschillende zijn.
+Vervolgens werd er geconstateerd dat alle cellen in een kolonie eenzelfde genetische afwijking bevatten.
= Bewijs dat er een stamcel bestaat, een cel met het vermogen om een heel beenmerg te regenereren.
+Vervolgens is nog bewezen dat bij elke herhaling van transplantatie van een kolonie beenmerg uit de milt, deze cellen inderdaad het vermogen hebben om steeds weer nieuw beenmerg te kunnen genereren. Hieruit volgden de eigenschappen dat stamcellen ook zelfvernieuwend moeten zijn en lang leven.

33
Q

Hoe wordt een stamcelniche gevormd en wat is de functie?

A

Het zijn specifieke plekken in het beenmerg die blijkbaar nodig zijn voor een stamcel om te overleven en dingen te doen.
Belangrijk voor het sturen van stamcellen.
Rol voor osteoblasten? Want in het beenmerg zit bot wat wordt gemaakt door osteoblasten, dus kunnen die misschien signalen overbrengen?
+Als je osteoblasten (of cellen in die lijn) vermeerdert, krijg je meer stamcellen is bewezen, en als je ze weghaalt verlies je stamcellen. Dat is formeel bewijs dat osteoblasten belangrijk zijn voor het onderhouden van stamcellen. Inmiddels is duidelijk dat het niet de osteoblasten zijn, maar voorlopercellen/stromale cellen en nog veel meer cellen.
+Centraal zenuwstelsel heeft ook een belangrijke rol in de niches: als er iets fout loopt moet je een snel signaal hebben wat aangeeft dat er bijvoorbeeld extra erythrocyten gemaakt moeten worden. Ze zitten om de stromale cellen heen, dus geven daaraan een signaal waarna de stromale cel een signaal geeft aan de stamcel dat hij moet delen.

34
Q

Stamcelniche definitie

A

Het complex van stromale cellen rond stamcellen die signalen (ook vanuit zenuwen) voor deling doorgeven en ze onderhouden.

35
Q

Stromale cellen

A

Ook wel mesenchymale stromale cellen. Het zijn differentiërende cellen die in overvloed in het beenmerg worden aangetroffen, maar overal in het lichaam. Ze kunnen bindweefsel vormen voor elk orgaan. Het zijn cellen die de functie van de parenchymcellen van dat orgaan ondersteunen.

36
Q

Natural killer cellen

A

Lymfocyten die tot de aangeboren afweer behoren.
Hebben een rol in het herkennen van tumorcellen en respons tegen virusinfecties.
Bevatten activerende en inhiberende receptoren.
Ze scannen cellen op aanwezigheid van MHC-I –> remmend effect. Zonder deze herkenning (wanneer tumorcellen ze down-reguleren) worden ze actief en laten ze de stoffen uit hun granulen vrij: perforine en granzymen –> apoptose.
Ze kunnen ook abnormale cellen doden d.m.v. het Fas-ligand.
Produceren ook cytokinen die het immuunsysteem kunnen activeren.
Het zijn ook belangrijke producenten van IFN-y, essentieel voor vroege respons tegen bacteriële/schimmel infecties.

37
Q

Dendritische cellen

A

Een brug tussen aangeboren en adaptieve afweer door de antigeenpresentatie die ze doen.

38
Q

Macrofagen

A

Ook wel Sentinal cells genoemd. Zitten op veel weefsels door het hele lichaam.
Hebben als belangrijke eigenschap: fagocytose.
Macrofagen hebben ook een herkenningsfunctie, als gevolg van de fagocytose, waarbij een signaal wordt doorgevoerd naar de celkern –> cytokine en chemokine aanmaak –> Snel alarm in de weefsels.
Hebben een grote diversiteit van receptoren waarmee ze alles voelen en registreren wat er in de weefsels gebeurt.
Zijn hoofdzakelijk in rust, anders zijn ze gevaarlijk en worden in een paar stappen geactiveerd.

39
Q

Mestcel

A

Lijken op basofiele granulocyten die in de circulatie zitten, maar bevinden zich in weefsels.
De basofiele mestcellen laten stoffen los die effect hebben op de vaatwand.

40
Q

Neutrophil Extracellular Traps (NETs)

A

Het uitgooien van hun NETs is een belangrijke specialistische functie van granulocyten.
Het is een fysiek vangnet gemaakt van DNA en eiwitten dat kan komen uit mitochondriën of de kern.
Vangen hiermee bacteriën en doden ze via enzymen die histonen met zich meebrengen in het net.

41
Q

Fagocyten

A

Granulocyten & macrofagen.
Kunnen microben herkennen, opnemen en vernietigen. Door:
-Verzuren het fagozoom
-Gebruik van reactieve zuurstofproducten in combinatie met stikstofradicalen, heel dodelijk
=NO+ROS.
-Enzymen (hydrolases die onder laag PH werken) in het lysosoom worden bacteriën helemaal uit elkaar gehaald.
-Eiwitten en peptiden die bactericide zijn.
-Het weghalen van nutriënten van bacteriën: Fe, tryptofaan.