Tolerantie en auto-immuniteit Flashcards

1
Q

Tolerantie

A

Gecontroleerd niet reageren op antigenen waartegen potentieel een reactie kan plaatsvinden.
=Antigeen specifiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Centrale tolerantie

A

Tijden de ontwikkeling in de primaire lymfoïde organen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perifere tolerantie

A

In secundaire lymfoïde organen (lever, milt) en overige weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tolerantie mechanismen

A

Controleren van B- en T-lymfocyten.

  • Verwijderen (klonale deletie): vooral in het beenmerg.
  • Inactivatie (klonale anergie)
  • Aanpassing (receptor editing): als in de b-cel receptor ontwikkeling labda bijvoorbeeld niet goed is kan het nog doorgaan naar kappa.
  • In bedwang houden (suppressie, regulatie): door andere cellen.
  • Negeren: zo komen cellen niet in contact met antigenen door afscherming van auto-antigenen of gebrek aan t-cel hulp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tolerantie bij T-cellen

A

Auto-actieve cellen worden tijdens de negatieve selectie verwijderd.
Bij een hele sterke binding vindt er klonale deletie plaats, bij een zwakke binding worden de cellen anerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Auto-immuniteit

A

Iedereen heeft het: een immunologische reactie op lichaamseigen structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Auto-immuunziekte

A

Per definitie pathogeen: Immunologische reactie op lichaamseigen structuren waardoor verstoring van fysiologie, weefselbeschadiging en ziekte ontstaan.

  • Veel voorkomend
  • Alle organen kunnen worden aangetast
  • Vaak lastige diagnose
  • Vaak goed behandelbaar met wel complexe behandelingen
  • Soms ernstige gevolgen als het niet vroegtijdig wordt herkend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Epidemiologie van auto-immuunziekten

A

Vaker bij vrouwen dan bij mannen
Soms familiair, maar dan hoeven familieleden nog niet dezelfde ziekte te krijgen
Soms associatie met bepaalde HLA-genen: HLA-I en HLA-II kan allebei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Algmene kenmerken auto-immuunziekten

A
  • Algemene ontstekingskenmerken
  • Meestal chronisch beloop
  • Vaak verbetering met ontstekingsremmers
  • Weinig genezen volledig
  • Orgaansystemen vallen uit

-Autoantistof gemedieerd / T-cel gemedieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Auto-antistoffen

A

Kunnen de directe oorzaak zijn, of secundair opgewekt worden door weefselschade.
Natuurlijke auto-antistoffen: meestal IgM, geen somatische mutaties, lage affiniteit voor auto-antigeen, zijn het eerste verdedigingsmechanisme, ruimen celresten op, zorgen voor immuunregulatie.

Pathogene auto-antistoffen: meestal IgG, bevat mutaties, hoge affiniteit, zorgt voor weefsel destructie of dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Technieken voor auto-antistof detectie

A

Voorbeeld myelin-associated- glycoprotein.
Neuropathie hiervan –> aandoening perifere zenuwstelsel.
Kan gedetecteerd worden door immunofluorescentie:
-Immunoblot = eiwitten scheiden op grootte in een gel, blotten en incuberen met een secundaire antistof.
-ELISA = substraat reactie. Kwantitatief te meten met een spectrofotometer.
–Titerbepaling: meet affiniteit van antistoffen.

Gezonde mensen hebben een lage titer en hoge frequentie van auto-antistoffen in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pathogene effecten van auto-immuunziekten

A

Vaak door receptoren en antigenen die op het membraan zitten, maar pathogeen zijn; activatie/blokkade/internalisatie.
+Ze zijn er ook in het cytoplasma, maar dan is de directe associatie met de pathogeniciteit moeilijk vast te stellen.
Complement depositie –> Membrane Attack Complex.
Fc-receptor gemedieerde cellulaire cytotoxiciteit.
Fagocytose door macrofagen.
–> Effectormechanismen zijn afhankelijk van het isotype en de subklasse van het antistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Internalisatie

A

Receptor van de buitenkant afhalen zodat de binding niet meer kan plaatsvinden; een pathogeen effect van auto-antistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Auto-immunziekten waarbij de cellulaire respons een belangrijkere rol speelt dan de antistoffen: T-cel gemedieerd

A

Diabetes type 1.
Een geactiveerde autoreactieve Tc-cel zorgt voor weefselschade in de alvleesklier –> insulineproductie omlaag. De auto-antistoffen die hierbij herkend worden zijn niet perse schadelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

AIRE

A

Belangrijk bij expressie van auto-antigenen in de thymus; de negatieve selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HLA moleculen kunnen de kans op een ziekte vergroten

A

Dat is het geval bij MS en SA, maar die zijn wel geassocieerd met andere types HLA.

17
Q

Omgevingsfactoren spelen ook een rol bij het ontstaan van auto-immuunziekten

A
Vitamine D is bvb een belangrijk immuno regulatoire functie.
Voedingen
Trauma
Stress
Infecties
18
Q

Post-infectieuze auto-immuunziekten

A

Begint met een milde infectie gevolgd door een asymptomatische interval van enkele dagen tot weken.
Dan een acuut, vaak snel progressieve ontsteking en symptomen.
Gaat vaak vanzelf over: een monofasisch ziektebeloop, en klachten komen niet meer terug.

19
Q

Guillain Barré syndroom

A

Postinfectieuze auto-immuun polyneuropathie; macrofagen zijn in de myeline gekropen om het op te eten.
Snel progressieve verlamming van armen en benen.
Veroorzaakt door kruis-reactieve antistoffen gemaakt tegen de campylobacter jejuni bacterie.

20
Q

Moleculaire mimicry

A

Antigenen lijken op elkaar maar het microbe antigen is niet precies hetzelfde als het auto-antigen en wordt daarom ook opgepikt. Het is dan wel zo dat de antistof beter bindt op het bacteriële antigen.
–> Kruis activiteit.

Tolerantie vindt plaats als de antigenen precies hetzelfde zijn.

21
Q

De 3 algemene oorzaken van auto-immuunziekten

A

Omgevingsfactoren
Genetische predispositie
Immuun- en endocriene systeem

22
Q

Invloed van het endocriene systeem op auto-immuunziekten

A

Komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, waarschijnlijk dor hormonale invloed. Maar ook omdat ze 2 kopieën hebben in de genen die op het X-chromosoom liggen, en er dus een grotere kans is op de ziekte (Lupus, Sjögren).
Vaak zie je bij zwangere vrouwen dat aanvallen van de ziekte afnemen, en na geboorte weer toenemen.

23
Q

Behandeling van autoimmuuunziekten

A

Suppletie: stoffen die te weinig zijn toedienen of wat te veel is remmen.
Ontstekingsremmers: TNF-a.
Er wordt nog onderzocht of patiënten anders behandeld moeten worden wanneer ze sterker of minder sterk aangedaan zijn.