Les 3 deel 1: bloeddruk & allergie Flashcards

1
Q

Hartcyclus bestaat uit 2 periodes?

A

Hartcyclus bestaat uit 2 periodes:
▪ Diastole
• Hartkamers vullen zich met bloed uit de boezems
▪ Systole
• Linker hartkamer stort inhoud uit in aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Systolische bloeddruk+ factoren (5)

A

Systolische bloeddruk
▪ = hoogste druk die tijdens iedere hartcyclus bereikt wordt
▪ Normaal: +- 120 mmHg
▪ Factoren die hoogte bepalen:
• Slagvolume v/h hart (= hartminuutvolume, ‘cardiac output’)
• Elasticiteit aorta & grote arteriën

Andere factoren die hoogte bepalen:
• Bloedvolume
• Diameter v/h bloedvat
• Viscositeit v/h bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diastolische bloeddruk
▪ = laagste druk die tijdens iedere hartcyclus bereikt wordt
▪ Normaal: +- 80 mmHg
▪ Factor die hoogte bepaalt

A

Diastolische bloeddruk
▪ = laagste druk die tijdens iedere hartcyclus bereikt wordt
▪ Normaal: +- 80 mmHg
▪ Factor die hoogte bepaalt:
• Weerstand die arteriolen aan bloedstroom bieden (= perifere weerstand)
• Bloeddruk = systolische / diastolische druk, vb. 120/80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bloeddruk kan aangepast worden d.m.v. (3)

A

Bloeddruk kan aangepast worden d.m.v.:
▪ Neuronale factoren
▪ Hormonale factoren
▪ Lokale factoren

als para hartslag vertraagd sympatscih hartsslag aat verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

▪ Neuronale factore

A

• Neuronale factoren
▪ Baroreceptoren geactiveerd worden in vaatwanden geven info ➔ verwerking door CZS
▪ ➔ activatie van efferent ZS
▪ Bij activatie orthosympatisch ZS en parasympatisch:
• ↑ hartslag
• ↑ contractiekracht v/h hartspierweefsel
• vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hormonale factoren

A

Hormonale factoren
▪ Bij gedaald bloedvolume ➔ vasoconstrictieve hormonen komen vrij
(noradrenaline, vasopressine = ADH, angiotensine II…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lokale factoren

A

Lokale factoren
▪ Worden door endotheel vaatwand geproduceerd
• Endotheline I → vasoconstrictie
• NO → vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe Bloeddrukmeting

A

Bloeddrukmeting
• Directe methode (intra-arterieel)
• Indirecte methode
▪ Manchet opblazen totdat pulsaties a. brachialis verdwijnen
▪ Manchet langzaam ontluchten
▪ Met stethoscoop: stroomveranderingen / vaatwandbewegingen
horen (synchroon met hartslag) = korotkoff-tonen
▪ Boven systolische en onder diastolische druk zijn deze tonen niet
te horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

korotkoff-tonen

A

de tonen geven aan dat we tussen de systolische en diastolische druk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Factoren die de bloeddruk beïnvloeden (3)

A

• Zuurstofbehoefte varieert naargelang activiteit
• Hogere bloeddruk bij
1. Lichamelijke inspanning
2. Psychische stress
3. Hypertensie = verhoogde bloeddruk bij 3 afzonderlijke
metingen op verschillende dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hypertensie

A

Hypertensie
• Hypertensie = systole >140 mmHg en/of diastole >90
mmHg
▪ Waarde v/d systole = beste voorspeller voor hart- en vaatschade
• Prevalentie = leeftijdsgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oorzaken Hypertensie

A

Oorzaken:
▪ Primair = idiopatisch (90-95% v/d gevallen!)
• Risicofactoren:
• Alcoholisme
• Overgewicht
• Diabetes mellitus
➔ Activiteit CZS & hormonale factoren spelen een rol

▪ Secundair:
• Nierziekten
• Nierarteriestenose
• Aandoeningen v/d bijnier
• Andere oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypertensie

A
Hypertensie
• Klinische verschijnselen:
▪ Nauwelijks klachten, totdat schade aan organen (hersenen, hart,nieren)
▪ Algemene klachten:
• Onrust, gejaagdheid, hartkloppingen
• Verandering in gezichtsvermogen
• Hoofdpijn?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypertensie comclicaties

A

Hypertensie
• Complicaties:
▪ Versnelde beschadiging van organen
• Atherosclerose wordt versneld, verhoogd risico op:
• Ischemie v/d beenspieren ➔ claudicatio intermittens
• Kransslagaders ➔ angina pectoris & myocardinfarct
• Hartfalen
• Herseninfarct, hersenbloeding of dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypertensie Behandeling

A

Hypertensie
• Behandeling:
▪ Aanpassing dieet
▪ Aanpassing levensstijl
• Roken: geen direct effect op bloeddruk, wel ↑ risico op ♥- en vaatziekten
▪ Medicamenteus, afhankelijk van cardiovasculair risico:
• Diuretica
• β-blokkers
• Calciumantagonisten
• ACE-remmers (angiotensine converting enzyme’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gevolgen in de mond:

A

▪ Ernstige hypertensie → overmatige bloedingsneiging??
▪ Facialisparese (zelden)

▪ Bijwerkingen van medicatie:
• Xerostomie
• Brandend/tintelend gevoel
• Smaakverandering/-verlies
• Pijnlijke of gezwollen parotis
• Gingivahyperplasie
• Lichenoïde reacties
• Angio-oedeem
• Vertraagde wondgenezing
• Prikkelhoest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Preventieve maatregelen bij mASA II Hypertensie

A

▪ Ken de bloeddruk van de pt
▪ Voorkeurstijdstip = ‘s middags, s´ ochtends hoger dan middag
▪ Behandelduur inkorten (afh. v patiënt & belasting v/d ingreep)
▪ Rookstop
▪ Adequate pijnstilling (LA), liefs met vasoconstructor
▪ Interactie met GM:
• β-blokkers: bradycardie, soms bloeddrukdaling → langzaam laten
rechtkomen
• Sommige GM → gingivahyperplasie
• …
▪ Geen plotselinge houdingsveranderingen

18
Q

Preventieve maatregelen bij mASA III

A
▪ Pijn vermijden
▪ Premedicatie in overleg met arts
• Preventieve maatregelen bij mASA IV
▪ Indien diastole >120mmHg of systole >200mmHg
➔ doorverwijzen naar arts
▪ Bloeddruk moet eerst acceptabel zijn
▪ Pijnlijke, langdurige ingrepen vermijden (ook na correctie van de
bloeddruk!)
19
Q

Hypotensie + oorzaken

A

• Hypotensie =verlaagde bloeddruk
▪ Geen echte gedefinieerde scheidingslijn
▪ Oorzaken:
• Verminderd hartminuutvolume
• Afgenomen weerstand v/d perifere bloedvaten
• Veel bloedverlies
▪ Chronische hypotensie kan ° door ≠ endocriene/cardiovasculaire
aandoeningen
▪ Acute hypotensie kan ° door vasovagale collaps, overgevoelige
sinus caroticus, hartritmestoornissen, myocardinfarct,
anafylactische shock, longembolie…

20
Q

Allergieën en overgevoeligheid

A

= onjuiste of overmatige immuunreactie op antigenen
▪ Op normaal gezien onschuldig antigeen
▪ Plotse toename v/d cellulaire activiteit of plotse ↗ in [] Ig
▪ Allergeen = onschuldig antigeen dat een allergische reactie uitlokt
• Vb. stuifmeel, huisstofmijt, huidschilfers van huisdieren, voedingsmiddelen

Overgevoeligheidsreactie kan ook zonder allergeen: vb. nietallergische voedselintolerantie
• = tekort aan bepaald enzym waardoor voedingsmiddel niet kan worden
afgebroken of opgenomen
• Geen reactie v/h immuunsysteem bij dit type overgevoeligheid

21
Q

Type I Allergie

A

Type I (onmiddellijke reactie) (10-20%)
15-30 min. voorbeeld :Hooikoorts, galbulten
▪ = meest voorkomende soort allergie
▪ = IgE-gemedieerd (wordt uitgelokt door IgE-antistoffen)
• IgE bindt aan mestcellen (zitten in huid, luchtwegen &darmen) & zet deze
mestcellen aan tot de afgifte van ontstekingsmediatoren (zoals histamine)
• Histamine → vasodilatatie
→ ↗ permeabiliteit bloedvaten
→ oedeem
▪ = atopische allergie

22
Q

verschil type 1 en type 4 allergie

A

Type 4 is veel trager, 48-72uur

23
Q

Anafylactische reactie kan optreden

A

Anafylactische reactie kan optreden
• = gegeneraliseerde, acute allergische reactie die levensbedreigend kan zijn
• Allergenen die deze reactie kunnen uitlokken:
• Voedingsmiddelen (vb. pinda)
• Latex
• Geneesmiddelen (vb. penicilline)
• Bijen-/wespengif

24
Q

Symptomen anafylactische reactie kan optreden( 5) + behandeling

A
▪ Anafylactische reactie kan optreden
• = gegeneraliseerde, acute allergische reactie die levensbedreigend kan zijn
• Symptomen:
• Daling bloeddruk
• Vernauwing v/d luchtwegen
• Snelle, zwakke pols
• Galbulten
• Misselijkheid & braken
• Behandeling = adrenaline toedienen
ook corticosteroïden & antihistaminica spelen een rol
25
Q

Adrenaline bij Allergie zorgt voor:

A
  1. bloedvaatvernauweing
  2. bloeddruk omkeren,
  3. spieren in de longen verwijden
  4. zwelling van de slijmvliezen minderen

het werkt tijdelijk! behalngrijk Hulpdiensten verwittigen

26
Q

Type IV (allergie)

A

Type IV (allergie v/h vertraagde type)
▪ Bij 1e contact met allergeen is er nog geen reactie
• T-lymfocyten worden wel gesensibiliseerd
Late reactie doordat T-cellen tijd nodig hebben om zich te delen &
differentiëren
▪ Bij 2e contact scheiden T-cellen cytokinen uit → allergische reactie
• Vb. contact met gifsumak
• Vb. contactdermatitis
• O.a. na dragen latex handschoenen
• Vb. tuberculinetest

▪ Behandeling: corticosteroïden

27
Q

COPD

A

chronic obstructive pulmonary disease

28
Q

Afwijkingen aan het longweefsel

A

Ziekten van het longparenchym, zoals longfibrose

29
Q

Afwijkingen in de longcirculatie

A

Stoornissen in de vaatvoorziening van de longen, zoals bij longembolie

30
Q

Afwijkingen van de pleuraholte

A

Klaplong

Pleuravocht

31
Q

Astma

A

verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor een groot aantal ingeademde prikkels.
De belangrijkste symptomen van astma zijn aanvalsgewijze perioden met kortadmigheid, piepen op de borst en hoesten.
Deze symptomen
zijn sterk afhankelijk van blootstelling aan prikkels in de ingeademde lucht.

32
Q

Inhalatiecorticosteroïden

A

geschikt voor het afremmen van de ontstekingsreactie in de lagere luchtwegen. Gebruik van inhalatiecorticosteroïden vermindert de klachten en symptomen, verbetert de longfunctie en vermindert de bronchiale hyperreactiviteit. Inhalatiecorticosteroïden hebben weinig effecten elders in het lichaam, waardoor de bijwerkingen gering zijn. De meest frequente klacht is heesheid, die zeer hinderlijk kan zijn.

Ook kan orale candidiasis ontstaan.

33
Q

bèta-2-agonisten

A

De werking hiervan berust op stimulatie van de bètareceptor op de bronchiale gladde spier, waardoor deze verslapt. In de meeste gevallen worden bèta-2-agonisten per inhalatie toegediend.

34
Q

Anticholinergica

A

bronchusverwijdende geneesmiddelen. Zij blokkeren de muscarinereceptoren, waardoor de cholinerge tonus vermindert en de luchtwegen ontspannen. Er bestaan zowel kort- als langwerkende anticholinergica. Beide hebben een meer prominente plaats bij COPD dan bij astma.

35
Q

Astma gevolgen voor MH zorgkundige behandelingen

A

Bij patiëntendie corticosteroïden-inhalers gebruiken kan candidiasis optreden, vooral op het palatum molle en in de orofarynx. De laesies zijn gewoonlijk asymptomatisch. Tegelijkertijd kan een gebrekkige of verkeerde stemvorming (dysfonie) optreden.

  1. De orale candidiasis :behandeling met nystatine.
  2. Candidiasis kan worden voorkomen door de mond na elk gebruik van de inhalator met water te spoelen en het water uit te spugen of via een voorzetkamer te inhaleren.
  3. Anticholinergica kan een droge mond veroorzaken.
  4. Angst en stress worden als uitlokkende factoren voor een astma-aanval beschouwd. korte behandelsessies in de ochtenduren aanbevolen. Door het afnemen van een medische anamnese moet de tandarts proberen reeds bekende uitlokkende factoren te achterhalen, zodat deze vermeden kunnen worden.
36
Q

Medicijnen en asthma

A
  1. Adrenaline vermijden daar wordt sulfiet toegevoegd als antioxidant. Dergelijke sulfietbevattende anesthetica kunnen asthmaaanval uitlokken
  2. Mandibulair-blok-anesthesie moet niet bilateraal worden toegepast om beperking van de ademhaling te voorkomen.
  3. Acetylsalicylzuur en andere NSAID’s kunnen bij sommige astmapatiënten een aanval van ernstige bronchusobstructie uitlokken.
  4. Acetylsalicylzuur en andere NSAID’s moeten derhalve bij astmapatiënten bij voorkeur niet toegepast worden, paracetamol lijkt een veilig alternatief.
  5. Een bronchusvernauwing kan ook optreden na inademing van alcoholbevattende desinfectantia.
  6. slotte worden bij astmapatiënten frequenter immunologische overgevoeligheidsreacties tegen penicillinen en cefalosporinen waargenomen
37
Q

Er zijn 2 ziektebeelden bij COPD.

A
  1. chronische bronchitis: voortdurende of telkens terugkerende verhoogde slijmproductie in de luchtwegen. Men spreekt van een chronische bronchitis als verschijnselen van hoesten en/of sputumproductie gedurende minimaal drie maanden per jaar in twee opeenvolgende jaren dagelijks voorkomen en de hoestklachten niet door de aanwezigheid van een andere ziekte, zoals tuberculose, verklaard kunnen worden.
  2. Longemfyseem: een anatomische verandering van het longweefsel, die gekenmerkt wordt door een abnormale vergroting van de luchthoudendheid distaal van de kleinste luchtwegvertakkingen. Er treedt destructie van het longparenchym op

Patiënten met chronische bronchitis en longemfyseem kunnen vrijwel niet van elkaar worden onderscheiden en deze twee ziektebeelden zijn daarom samengevoegd tot chronic obstructive pulmonary disease (COPD).

38
Q

orale complicaties COPD

A
  1. De laterale rand van de tong, mondbodem en orofaryngeale gebieden kunnen een witte of rode niet-afschraapbare slijmvliesaandoening vertonen (resp. leukoplakie en erytroplakie).
    risico op het ontstaan van orale carcinomen verhoogd.
    Onverklaarbare orale laesies die langer dan veertien dagen aanwezig blijven, moeten daarom altijd histologisch onderzocht worden.
  2. Xerostomie komt frequent voor doordat COPD-patiënten vaker een mondademhaling hebben. Behandeling met ipratropium kan eveneens een droge mond veroorzaken. Het gebruik van speekselsubstituten kan de xerostomieklachten verminderen.
  3. Voor COPD-patiënten worden korte behandelsessies in de ochtend aangeraden. 4. 4. het beste rechtop of zittend in een hoek van 45 graden worden behandeld. Het gebruik van een rubberdam valt af te raden, aangezien de patiënt dit als een belemmering van de ademhaling ervaart.
  4. Geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het gebruik van adrenaline als vasoconstrictor in lokale anesthetica en geen
    adrenalinebevattende retractiedraden toe te passen.
  5. Bilaterale mandibulair-blok-anesthesie dient vermeden te worden om beperking van de ademhaling te voorkomen.

Bij COPD-patiënten die met theofylline worden behandeld, moeten de antibiotica erytromycine, ciprofloxacine en clindamycine terughoudend toegepast worden. Deze antibiotica verhogen de plasmaspiegel van theofylline, waardoor de kans op bijwerkingen van dit geneesmiddel toeneemt.

39
Q

Slaapapneu vormen (2)

A

Het centrale type: berust op een afwijking in de centrale aansturing door de hersenen.

Het obstructieve type: komt vooral voor bij patienten met ernstig overgewicht. Hierbij worden tijdens de slaap de bovenste luchtwegen afgesloten. Dit leidt tot perioden met onvoldoende gasuitwisseling in de alveoli en daardoor vaak een forse daling van de zuurstofsaturatie van het bloed. De kwaliteit van de slaap is slecht en de patiënten zijn overdag slaperig.

40
Q

Orale complicaties TBC

A
  1. tuberculose kan orale laesies veroorzaken. chronisch, pijnlijk ulcus op de tongrug. Andere mucosale oppervlakken kunnen echter ook betrokken zijn, zoals palatum, lippen, buccale mucosa en de gingiva. Het centrum van de ulcera is grijsachtig en necrotisch. Bij systemische behandeling van de tuberculose met tuberculostatica verdwijnen de orale laesies. Als deze behandeling achterwege blijft, worden de ulcera geleidelijk groter.