12. De belangrijkste werkwoorden. Deel 3 Flashcards
(35 cards)
1
Q
onderschatten
A
subestimar
2
Q
ondertekenen
A
firmar
3
Q
ontbijten
A
desayunar
4
Q
openen
A
abrir
5
Q
ophouden
A
cesar
6
Q
opmerken
A
percibir
7
Q
opscheppen
A
jactarse, alabarse
8
Q
opschrijven
A
tomar nota
9
Q
plannen
A
planear
10
Q
prefereren
A
preferir
11
Q
proberen
A
probar, tentar
12
Q
redden
A
salvar
13
Q
rekenen op
A
contar con
14
Q
rennen
A
correr
15
Q
reserveren
A
reservar
16
Q
roepen
A
llamar
17
Q
schieten
A
tirar, disparar
18
Q
schreeuwen
A
gritar
19
Q
schrijven
A
escribir
20
Q
souperen
A
cenar
21
Q
spelen
A
jugar
22
Q
spreken
A
hablar
23
Q
stelen
A
robar
24
Q
stoppen (pauzeren)
A
pararse
25
studeren
estudiar
26
sturen (zenden)
enviar
27
tellen
contar
28
toebehoren aan
pertenecer a
29
toestaan
permitir
30
tonen
mostrar
31
twijfelen (onzeker zijn)
dudar
32
uitgaan
salir
33
uitnodigen
invitar
34
uitspreken
pronunciar
35
uitvaren tegen
regañar, reprender
