13. De belangrijkste werkwoorden. Deel 4 Flashcards
(43 cards)
1
Q
vallen
A
caer
2
Q
vangen
A
coger
3
Q
veranderen
A
cambiar
4
Q
verbaasd zijn
A
sorprenderse
5
Q
verbergen
A
esconder
6
Q
verdedigen
A
defender
7
Q
verenigen
A
unir
8
Q
vergelijken
A
comparar
9
Q
vergeten
A
olvidar
10
Q
vergeven
A
perdonar
11
Q
verklaren (uitleggen)
A
explicar
12
Q
verkopen
A
vender
13
Q
vermelden
A
mencionar
14
Q
versieren
A
decorar
15
Q
vertalen
A
traducir
16
Q
vertrouwen
A
confiar
17
Q
vervolgen
A
continuar
18
Q
verwarren
A
confundir
19
Q
verzoeken
A
pedir
20
Q
verzuimen
A
faltar a
21
Q
vinden
A
encontrar
22
Q
vliegen
A
volar
23
Q
volgen
A
seguir
24
Q
voorstellen
A
proponer
25
voorzien
prever
26
vragen
preguntar
27
waarnemen
observar
28
waarschuwen
advertir
29
wachten
esperar
30
weerspreken
objetar
31
weigeren
negarse
32
werken
trabajar
33
weten
saber
34
willen
queder
35
zeggen
decir
36
zich haasten
tener prisa
37
zich interesseren voor
interesarse
38
zich vergissen
equivocarse
39
zien
ver
40
zijn
ser, estar
41
zoeken
buscar
42
zwemmen
nadar
43
zwijgen
callarse