9. Bij(werkingen) medicatie Flashcards

1
Q

Functie van alfa-blokkers

A

Alfablokkers gaan vaatvernauwing (vasoconstrictie) tegen en worden daarom vaak als bloeddrukverlager gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie van beta-blokkers

A

Betablokkers verlagen het hartritme door het effect van adrenaline (epifrine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee soorten beta-blokkers hebben we? en waar werken ze op?

A
  • Beta1-receptoren zitten bij het hart en verlaagt de hartfrequentie, bloedstroomverlaging.
  • Beta2-receptoren zitten in longen, bloedvaten en nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werken ACE-remmers

A

Blokkeren het soort enzym waar het op werkt. Met andere woorden, het blokkeert de groep enzymen, die enzymen zitten niet alleen in het hart maar ook de longen waardoor het ook enzymen in de longen remt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werken statinen

A

Statinen (cholesterol) ze blokkeren niet alleen de specifieke enzymen maar meer uit een soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bijwerking bradikinine

bradikinine is een voorbeeld van een ACE-remmer

A

Prikkelhoest

hoopt zich op omdat ace-remmers ook enzymen in de longen remt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werking NSAID’s

A

NSAIDS remmen de vorming van COX2. Maar ook Cox1 want deze enzymen lijken erg op COX2 enzymen. Cox1 enzymen zorgen voor de vorming van maagslijmvlies.

Hierdoor heb je minder productie van maagslijmvlies waardoor NSAIDS de maag kan aantasten.

En ook trombocytenaggregatie (bloedstolling) -> leidt naar eerdere bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werking salbutamol

A

Salbutamol werkt op 3 receptoren. Die zorgt dus voor specifieke effecten op de luchtwegen.

Als je dit middel salbutamol inhaleert heb je 10% van de orale dosering nodig.

Het komt dan dichter in de buurt van de receptoren waar het heen moet in plaats van de receptoren die in het hart zit waar ze op werken. Waardoor het minder snel effect heeft of een erger effect heeft op een verhoging van de hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

salbutamol is een voorbeeld van een ….

A

Beta2-sympathicometicum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorbeeld van een calciumkanaalblokker

A

Amlodipine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functie amlodipine

A

Hierdoor heb je minder contractie van het hart. Maar het middel amlodipine (werkt op spiertjes) heeft ook effect op de peristaltiek in de darmen. dit leidt tot snellere verstoping in de darmen (obstipatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welk werkingsmechanisme werken omeprazole en NSAID’s

A

Enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijwerkingen op de mond van antibiotica

A

Schimmelinfectie, candidiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee anti-stollingsmiddelen kennen we?

A

Anticoagulantia en trombocytenaggegratieremmers (TAR’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorbeeld van een anticoagulantia

A

Heparine, blokkeert de receptoren, NOAC/DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbeelden van een TAR (2)

A
  • ascal wat de enzymproductie vermindert.
  • clopidogrel: plavix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Functie diuretica en via welk werkingsmechanisme werkt het?

A

Diuretica wordt gegeven voor mensen die een te hoog bloeddruk hebben en veel vocht in het lichaam.

Het is een plastablet.

Het zorgt voor minder bloedvolume waardoor de hypertensie daalt.

Diuretica werkt op de NA/CA wisseling, de ionkanalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Medicatie voor COPD

A

inhalatie van corticosteroïden en beta-2mimetica zoals Beclomethason, ventolin(salbutamol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bijwerkingen corticosteroïden in de mond

A

Candidiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

medicatie voor Diabetes Mellitus type 2

A

Tolbutamine en metformine

zet cellen aan tot opname van meer suiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Op welk werkingsmechanisme werken antidepressiva

A

Neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welk werkingsmechanisme werken antipsychotica

A

Receptoren, Ionkanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is diclofenac? En bijwerkingen?

A

NSAID; maagdarmklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is amoxicilline? En bijwerkingen?

A

Antibiotica; maagdarmklachten, candidiasis, smaakstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is omeprazol? En bijwerkingen?

A

Maagzuurremmer; droge mond, angio-oedeem en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is metaprolol? En bijwerkingen?

A

B-blokker; droge mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is simvastine? En bijwerkingen?

A

Cholesterolverlager; braken(erosie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is salbutamol? En bijwerkingen?

A

B2-sympathicomimeticum; candidiasis, cariës

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is pantoprazol? En bijwerkingen?

A

Maagzuurremmer; droge mond, angio-oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is nitrofurantoine? En bijwerkingen?

A

Antibiotica; maagdarmklachten, candidiasis, smaakstoornis

31
Q

Wat is doxycycline? En bijwerkingen?

A

Antibiotica; maagdarmklachten, candidiasis, smaakstoornis

32
Q

Wat is metformine? En bijwerkingen?

A

Glucose-verlagend; smaakstoornis, maagdarmklachten, braken

33
Q

Wat is naproxen? En bijwerkingen?

A

NSAID; maagdarmklachten

34
Q

Wat is hydrochloorthiazide? En bijwerkingen?

A

Diureticum; droge mond

35
Q

Wat is desloratadine? En bijwerkingen?

A

Antihistaminicum/allergie; droge mond

36
Q

Wat is triamcinolon? En bijwerkingen?

A

Corticosteroïd; meer kans op infecties, maagdarmklachten

37
Q

Wat is ascal? En bijwerkingen?

A

Bloedverdunner; verhoogde bloedingsneiging

38
Q

Anticholinergica: para- of sympathicolyticum?

A

Parasympathicolyticum

39
Q

B-blokker: para- of sympathicolyticum?

A

Sympathicolyticum

40
Q

Wat is ventolin?

A

B2-sympathicomimeticum (salbutamol)

41
Q

Wat doen ACE-remmers (Angiotensine converting enzym)?

A

Het angiotensine converting enzym remmen > dalende bloeddruk

42
Q

Wat zijn bijwerkingen van ACE?

A

Prikkelhoest( doordat bradykinine zich ophoopt doordat ACE ook enzymen in de longen remt), Angio-oedeem, lichenoïde reactie, smaakstoornis

43
Q

Waarvoor worden trombocytenaggregatieremmers voorgeschreven? En wat is het nadeel ervan?

A

Om bloedstolling te voorkomen. Nadeel: sneller bloedingen

44
Q

Waar werken anti-depressiva op?

A

Transporteiwitten

45
Q

Waar werken para- en sympathicolytica & para- en sympathicomimetica op?

A

Receptoren

46
Q

Waar werken ACE-remmers op?

A

Enzymen

47
Q

Waar werken NSAID’s op?

A

Enzymen

48
Q

Waar werken statinen op?

A

Enzymen

49
Q

Waar werkt omeprazol op?

A

Enzymen

50
Q

Wat doet antibiotica? En wat zijn de bijwerkingen?

A

Micro-organismen elimineren; meer kans op schimmelinfecties zoals candidiasis

51
Q

Welke 3 antistollingsmiddelen kunnen worden gebruikt bij coronaire hartziekten en wat doen zij?

A
  • Anticoagulantia (heparine) Vit K antagonisten: receptor blokkeren en vit-k productie remmen
  • Trombocytenaggregatieremmers (TAR, ascal, sintrom); verminderde enzymproductie
  • Diuretica: vocht via urine uit lichaam > minder bloedvolume > hypertensie daalt
52
Q

Waar werken diuretica op?

A

Ionkanalen (Na/Ca wisseling)

53
Q

Welke vorm van medicatie moet worden gebruikt bij DM type 1?

A

Parentale toediening van insuline

54
Q

Welke vorm van medicatie moet worden gebruikt bij DM type 2? En wat is de werking?

A

Metformine (oraal); glucoseproductie in de lever remmen

55
Q

Welke medicijnen werken tegen depressiviteit? En wat doet dit medicijn?

A

SSRI’s, serotonine (neurotransmitter (stemming, emotie)) wordt geblokkeerd of gestimuleerd

56
Q

Welke zichtbare mondproblemen kunnen ontstaan door medicatie?

A
  • Xerostomie (droge mond) - Cariës (tgv xerostomie of hyposialie) - Candidiasis (schimmelinfectie) - Angio-oedeem (zwelling) - Gingivahyperplasie (gingiva-overgroei) - Lichenoïde reactie - Smaakstoornis - Halitose (slechte adem)
57
Q

Wat zijn analgetica?

A

Pijnstillers

58
Q

Waarop werken antipsychotica?

A

Dopaminereceptoren (dopamine beïnvloedt zowel fysieke als mentale processen)

59
Q

Waarop werken anti-epileptica?

A

Ionkanalen en NA+- & GABA-receptoren

60
Q

Wat is pilocarpine?

A

Medicijn gebruikt om speekselproductie te verhogen

61
Q
  • Wat is miconazol?
  • Waar kan miconazol mee interfereren?
A
  • Antischimmelmiddel/Antimycotica
  • Vit K antagonisten (acenocoumarol, fenprocoumon) door enzymremming in de lever > verhoogde bloedingsneiging
62
Q

Onder welke medicijngroep valt pamedroninezuur? En wanneer gebruikt?

A

Bifosfonaten; na invasieve ingrepen (osteoporose, botmetastasen)

63
Q

Waaronder vallen clopidogrel en ascal?

A

Trombocytenaggregatieremmers (antistolling)

64
Q

Welke medicijnen vallen onder anticoagulantia/antistollingsmiddelen? (3)

A
  • Heparinen (“sintrom”, subcutaan)
  • Vit K antagonisten (“acenocoumarol”)
  • NOAC/DOAC (“rivaroxan”); fibrinevorming tegenwerken
65
Q

Wanneer wordt een antibioticaprofylaxe toegepast?

A

Ter voorkoming van een bacteriëmie (aanwezigheid bacteriën in bloedbaan > infectie)

66
Q

Welke medicijnen worden gebruikt bij hartfalen?

A

ACE-remmers & diuretica

67
Q

Welke 5 analgetica/anti-inflammatoire middelen zijn er? En wat doen zij?

A
  1. Paracetamol; Pijnstillend, niet ontstekingsremmend
  2. NSAID; pijnstillend & ontstekingsremmend
  3. Prednisolon (steroïd); ontstekingsremmend
  4. Opioïden; remming overdracht van pijnprikkel in synaps
  5. Lokale anaesthetica; prikkeloverdracht door ionkanalen blokkeren
68
Q

Waarom kunnen ibuprofen en antistollingsmedicatie niet samen worden genomen?

A

Het versterkt het effect van de antistolling

69
Q

Wat is een bijwerking van St. janskruid?

A

Anti-conceptie-werking verminderen

70
Q

Stelling: Maagzuurremmers zorgen ervoor dat andere medicatie minder worden opgenomen.

A

Juist

71
Q

Stelling: Inname vitamines & mineralen hebben geen schadelijke gevolgen.

A

Jawel, vit C en Kalium kunnen schade geven

72
Q

Wat doet lidocaïne?

A

Blokkeert Na+-kanaal

73
Q

Hoe worden parasympathicolytica ook wel genoemd?

A

Anticholinergica