Klassieke cultuur H3 (simpele versie) Flashcards

1
Q

Wat betekent sunoikismos?

A

Dorpen samenvoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat heeft sunoikismos te maken met Theseus?

A

Theseus was de gene die de dorpjes heeft samengevoegd tot Athene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke daad stond Theseus bekend voor?

A

Het doden van de minotaurus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie stond model voor Theseus als Atheense held?

A

Herakles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan het dat aan het begin van de 6e eeuw allerlei onbekende werken kwamen die voor Theseus bedoeld waren? En wat heeft dit met de nationale trots te maken?

A

Athene wilde een held maar Theseus was een normale jongen in de verhalen.

Herakles was wel superheld dus daarvan komen de werken van Theseus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de twee categorieën waar je de heldendaden van Theseus kan verdelen

A
  1. Werken voor de 6e eeuw
  2. Werken na de 6e eeuw (bedacht door tirannen voor nationale trots)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heette de drie bandieten die Theseus tegenkwam

A
  1. Skiron
  2. Prokrustes
  3. Sinis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat deed Skiron met voorbijgangers

A

Hij vermomde zich als oude man en liet zijn voeten gewassen worden.
Dan gooide hij ze in de dal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat deed Prokrustes met voorbijgangers

A

Hij gaf grote mensen een klein bed, en kleine mensen een groot bed.

Als het grote persoon sliep dan hakte hij de delen af die van het bed uitstaken.

Als het kleine persoon sliep dan rekte hij het kleine persoon uit tot dat hij lang genoeg was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat deed Sinis met voorbijgangers

A

Hij zorgde dat je door de pijnbomen de zee ingeslingert werd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe behandelde theseus Skiron?

A

Hij gaf hem een koekje van eigen deeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe behandelde Theseus Prokrustes?

A

Hij duwde hem op een bed en hakte zijn hoofd en benen af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe behandelde Theseus Sinis

A

Hij deed terug wat sinis deed maar erger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer versloeg Cyrus koning Croesus?

A

546

(na christus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer was de Ionische opstand?

A

499

voor christus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer was de 1e Perzische oorlog

A

490

(na christus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvan was Ionië een landstreek?

A

Griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door wie werd Ionië bestuurd?

A

Koning Croesus

(Hij gaf weinig aandacht aan het streekje en liet ze alles zelf bepalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ontstond de Ionische opstand?

A

Nadat koning Croesus is verslagen, word Cyrus koning. Hij zet Ionië onder druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wie is koning Cyrus?

A

Hij is een Perzische koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke veranderingen voerde Cyrus door?

A
  • Ze moesten belasting betalen
  • Meevechten in oorlogen
  • Ze mochten geen eigen regels meer hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe verliep de Ionische opstand?

A

De Ioniërs komen in opstand tegen koning Cyrus, de Atheners komen de Ioniërs helpen.

Ze verliezen de strijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarom wilden de Perzen na de opstand Griekenland aanvallen?

A

Koning Darius is er achter gekomen dat de Atheners hebben geholpen, en wil wraak nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wie is koning Darius?

A

De opperkoning van de Perzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor soldaten hebben de Perzen?

A

-Licht bewapende infanterie
-boogschutters
-cavalerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn infanterie?

A

Voetsoldaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn cavalerie?

A

Soldaten te paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom hadden de infanterie van de Perzen geen harnas?

A

Zo konden ze zich snel verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor soldaten hadden de Grieken?

A

Hopliet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn Hopliet?

A

Dit zijn zwaarbewapende voetsoldaten. Ze hebben schilden en een harnas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom hebben de Grieken geen boogschutters of cavalerie?

A

In de bossen en de moerassen hebben de Grieken daar niet zo veel aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe voerden de Grieken oorlog?

A

In een Phalanx formatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een Phalanx formatie?

A

-Soldaten staan in lange rijen van 3-8 rijen dik
-Aan de voorkant alle schilden naast elkaar
-Tussen de schilden door steken ze de speren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe werkt de Phalanx?

A
  • Ze gaan eerst in een Phalanx formatie staan
  • Als ze op ongeveer 20 meter zijn gaan ze dromos en othismos.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is dromos?

A

rennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is othismos?

A

beuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe konden de Atheners winnen van de Perzen, Terwijl de Perzen een groter leger hadden?

A
  • Ze maakten hun linie minder lang, zodat hij dus breder kon worden.
    -Vanaf 200 meter afstand begonnen ze al met rennen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waarom begonnen de Atheners al van 200 meter met rennen?

A
  • Zodat de boogschutters ze minder makkelijk kon raken.
    -Zo hadden de Perzen amper tijd om uit hun boten te stappen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

In welke bergpas troffen de Grieken en de Perzen elkaar in de 2e Perzische oorlog?

A

De bergpas waar de Perzen de Grieken troffen heet Thermopylae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom troffen ze elkaar in precies die bergpas?

A

De grieken hadden daar meer voordeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat was het voordeel van de Grieken in de 2e Perzische oorlog?

A

De grieken konden niet omsingeld worden in de bergpas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe konden de Grieken toch verliezen in de 2e Perzische oorlog?

A

De Perzen waren met te veel.

43
Q

Wat troffen de Perzen aan in Athene?

A

Een lege stad, iedereen was gevlucht.

44
Q

Waar waren de Atheners heen gevlucht?

A

Naar Salamis.

45
Q

Wat deden de Perzen met Athene?

A

Ze plunderden de stad.

46
Q

Wat voor strategie hadden de Grieken om de Slag bij Salamis te winnen?

A

Ze omsingelden de Perzen

47
Q

Wat was er beter aan de boten van de Grieken?

A
  • Ze waren groot
  • Ze waren snel
  • Ze waren stevig
48
Q

Wie was Socrates

A

Een belangrijke filosoof.

  • Hij heeft veel veranderd in de filosofie
49
Q

Hoe heette de filosofen die vóór Socrates kwamen?

A

presocraten

50
Q

Wat zijn sofisten?

A

Leraren die het land door trekken en mensen tegen een betaling ging overtuigen.

51
Q

Waar in gaven sofisten les?

A

logica en retorica.

52
Q

Wat betekend retorica?

A

welsprekendheid.

53
Q

Waar is welsprekendheid handig voor?

A
  • Bij volksvergadering als je iets moet uitleggen.
  • Als je jezelf moet verdedigen in een rechtzaak.
54
Q

Waarom is het handig om bij sofisten les te krijgen als burger.

A
  • Je leert welsprekend te worden.
55
Q

Wat is relatieve waarheid.

A

Dat het gaat om de mening en omstandigheden om die mening te vormen.

56
Q

Hoe ziet Socrates er uit?

A

Een lelijke onverzorgde man.

57
Q

Waar zwierf Socrates vaak rond?

A

Op de markt.

58
Q

Wat deed socrates graag?

A

Hij ging graag een gesprek aan.

59
Q

Met wat voor mensen ging hij graag het gesprek aan?

A

een expert.

60
Q

wat is een aporie?

A

Als iemand niks meer weet te zeggen.

61
Q

Elk gesprek tussen socrates en een expert eindigde in een aporie.

Hoe komt dat?

A
  • Socrates deed alsof hij dom was
  • Hij stelde een vraag over dat waar die expert in was gespecialiseerd
  • Als de expert antwoord gaf ging Socrates tegen het antwoord in.
  • Zo werd de expert geïrriteerd en eindigde het gesprek in een aporie.
62
Q

Waarom hadden Socrates en de sofisten tegengestelde opvattingen?

A
  • Socrates vond dat waarheid absoluut is.
  • de Sofisten geloofde dat de waarheid relatief is.
63
Q

Wat betekent dat de waarheid absoluut is.

A

Dat de waarheid vast staat.

64
Q

Wat bedoelt Socrates met:

Dat niemand iets slechts doet als hij weet wat het goede is.

A

Als je weet wat goed is dan zal je niet slecht zijn.

Als je slecht bent, dan komt dat uit domheid.

65
Q

Wat is een referendum

A

Een volkstemming over een politieke kwestie.

66
Q

Waarom was Socrates niet voor een referendum

A
  • Volgens hem heeft de waarheid niks te maken met meningen.

Dus beslissingen kan je niet bepalen met meerderheid stemmen volgens hem.

67
Q

Wat betekend corrumperen?

A

Mensen vol stoppen met verkeerde dingen.

68
Q

Door welke 2 dingen werd Socrates aangeklaagd

A
  • Goddeloosheid
  • Corrumperen
69
Q

Wat was de straf van Socrates uiteindelijk?

A

Drinken van een gifbeker.

70
Q

Wie was Plato?

A

Een van de jongeren die vaak te vinden was bij Socrates.

71
Q

Waar was Plato mee eens?

  • Relatieve waarheid

of

  • Absolute waarheid
A

Absolute waarheid

(Hij was het dus eens met Socrates)

72
Q

Hoe ging Plato om met niet te beantwoorden vragen die Socrates stelde

A

Hij geloofde in een ideeënwereld (soort hemel), waar wel antwoord is op alle vragen.

73
Q

Hoe dacht plato dat je weer de antwoorden uit de ideeënwereld kan herrinderen?

A

Door filosofische gesprekken te voeren.

74
Q

Wat is een tempel?

A

Een rechthoekig vrijstaand gebouw.

75
Q

Wat is een pediment?

A

Een driehoek dak.

76
Q

Wat staan er op de hoeken van een tempel?

A

beelden.

77
Q

wat stellen de beelden aan de zijkant van een tempel voor?

A

Monsters die de tempel verdedigen.

78
Q

Wat was de functie van een tempel?

A
  • Goden vereren
  • Mensen ontmoeten (was heel gezellig)
  • Dingen opofferen
79
Q

Wat is de oudste bouworde van een tempel?

A

Dorische bouworde

80
Q

Waar aan kan je een Dorische bouworde herkennen?

A
  • Metopen en Trigliefen
  • Kopstuk van een zuil bestaat uit 2 delen
  • Op de zuil zit geen sokkel
81
Q

Wat is een metoop

A

Het is een sierelement die tussen de trigliefen van een Dorische fries vast zit

82
Q

Wat is een triglief

A

Het zijn twee halve verticale sleuven versierde stenen plaat.

Het hield de metopen vast in een Dorische fries.

83
Q

Wat betekend curvatuur bij een tempel?

A

Dat betekend dat de vloer van de tempel boller word gemaakt.

84
Q

Waarom werd er curvatuur gebruikt bij een tempel?

A

De tempel waren altijd op bergen en leek het van een afstand bol.

Dus doordat ze de tempel ook bol gingen maken leek het juist rechter.

85
Q

Welke bouworde komt na de Dorische bouworde?

A

Ionische bouworde

86
Q

Wat zijn de kenmerken van een Ïonische tempel?

A
  • Een lange Fries met versieringen.
  • Aan de bovenkant van de zuil zit een voluut.
  • De zuilen hebben een Sokkel.
87
Q

Met welke god is de oorsprong van het toneel verbonden?

A

Dionysus

88
Q

Wat is de grote Dionysia?

A

De Grote Dionysia is een festival voor de god Dionysus.

89
Q

Waarom werd de grote Dionysia in de lente gehouden?

A

Dat was het seizoen van het leven.

90
Q

Hoe lang duurde de grote Dionysia?

A

5 dagen.

91
Q

Hoeveel acteurs mochten er maximaal op het toneel?

A

3

92
Q

Hoe zat het dan als er meer rollen waren dan acteurs?

A

De acteurs moesten verschillende rollen spelen.

93
Q

Welke vernieuwing is er opgetreden waardoor het van een monoloog naar een dialoog ging?

A

Er kwamen acteurs.

94
Q

Wat is een monoloog?

A

Er praat 1 iemand.

95
Q

Wat is een dialoog?

A

2 of meerdere mensen praten.

96
Q

Wie betaalde de acteurs?

A

De staat.

97
Q

Wat deed de dichter allemaal?

A

De dichter hield zich bezig met auteur, regisseur, componist, choreograaf en soms acteur.

98
Q

Wat is een choreograaf?

A

Een danspasjes maker.

99
Q

Wat deed de choreeg?

A

De choreeg organiseerde het koor, de maskers, de kostuum en de aullospeler.

100
Q

Hoe zat het met de akoestiek in een antiek theater?

A

Er was een hele goede akoestiek doordat het een rond theater was.

101
Q

Waarom droegen de acteurs maskers?

A

Om te laten zien dat hij een andere rol had.

102
Q

Wat dacht Aristoteles dat de reden was dat mensen graag naar een tragedie wilden kijken?

A

Door katharsis:

Dat als je iets heel heftigs ervaart dan ervaar je na het toneel een gevoel van opluchting.

103
Q

Wat zijn de kenmerken van een tragedie?

A
  • Nadruk op lijden
  • Conflicten
  • Centrale rol voor polis
  • Invloed van de goden (direct of indirect)
104
Q

Wat zijn drie belangrijke tragediedichters?
(In chronologische volgorde)

A
  • Aeschylus
  • Sophocles
  • Euripides