13 – pour faire du shopping et des courses Flashcards
(115 cards)
1
Q
la jupe
A
de rok
2
Q
la robe
A
de jurk/het kleed
3
Q
le T-shirt
A
het T-shirt
4
Q
la chemise
A
het hemd
5
Q
le pull
A
de trui/de pull
6
Q
le pantalon
A
de broek
7
Q
le jean(s)
A
de jeans
8
Q
les bas
A
de kousen
9
Q
les chaussettes
A
de sokken
10
Q
la veste, le manteau
A
de jas/de mantel
11
Q
l’imperméable
A
de regenjas
12
Q
le bikini
A
de bikini
13
Q
le maillot de bain
A
het badpak/de zwembroek
14
Q
les accessoires
A
de accessoires
15
Q
la ceinture
A
de riem
16
Q
les gants
A
de handschoenen
17
Q
l’écharpe
A
de sjaal
18
Q
le bonnet
A
de muts
19
Q
les chaussures
A
de schoenen
20
Q
les chaussures de sport
A
de sportschoenen
21
Q
les bottes
A
de laarzen
22
Q
la couleur
A
de kleur
23
Q
blanc
A
wit
24
Q
noir
A
zwart
25
gris
grijs
26
bleu
blauw
27
bleu clair
lichtblauw
28
bleu foncé
donkerblauw
29
clair
licht
30
foncé
donker
31
rouge
rood
32
orange
oranje
33
rose
roze
34
jaune
geel
35
vert
groen
36
brun
bruin
37
kaki
kaki
38
beige
beige
39
mauve
paars
40
violet
purper
41
uni
effen
42
à carreaux
geruit
43
à fleurs
met bloemen/gebloemd
44
à pois
met bolletjes
45
à rayures
gestreept
46
en coton
van katoen, katoenen
47
en cuir
lederen
48
en laine
wollen
49
bon marché
goedkoop
50
cher
duur
51
classique
klassiek
52
d'occasion
tweedehands
53
en solde, soldé
in promotie,in solden
54
étroit
smal
55
large
breed
56
long
lang
57
court
kort
58
à la mode
modieus
59
la boulangerie
de bakkerij
60
la pâtisserie
de patisserie
61
la boucherie
de slagerij/de beenhouwerij
62
le magasin de fruits et légumes
de groentewinkel
63
le marché
de markt
64
le supermarché
de supermarkt
65
l'épicier
de kruidenier
66
l'alimentation
de voeding
67
le rayon de fruits
de fruitafdeling
68
le rayon légumes
de groenteafdeling
69
le rayon boucherie
de vleesafdeling
70
le rayon poissons
de visafdeling
71
le rayon boissons
de drankafdeling
72
les pâtes
de deegwaren
73
la librairie
de boekhandel
74
le magasin de chaussures
de schoenwinkel
75
le magasin de vêtements
de kledingwinkel
76
la cabine d'essayage
de paskamer
77
la liste de courses
de boodschappenlijst
78
la quantité
de hoeveelheid
79
le poids
het gewicht
80
le kilo
de kilo
81
un demi-kilo
een halve kilo
82
un kilo et demi
anderhalve kilo
83
le gramme
de/het gram
84
le litre
de liter
85
la tranche
de snede/het sneetje
86
l'emballage
de verpakking
87
la bouteille
de fles
88
le paquet
het pak
89
le sac
de zak
90
la boite
de doos
91
la boite de conserve
het blik
92
la canette
het blikje
93
la caisse
de kassa
94
le caissier
de kassier
95
la caissière
de kassierster
96
la carte bancaire
de bankkaart
97
le code
de code
98
le bon de réduction
de kortingsbon
99
l'addition, le compte
de rekening
100
le ticket de caisse
het kasticket
101
la monnaie
het wisselgeld
102
la petite monnaie
het kleingeld
103
le billet
het bankbiljet
104
acheter
kopen (kocht,gekocht)
105
faire les magasins
winkelen (winkelde,gewinkeld)
106
faire du shopping
shoppen (shopte,geshopt)
107
faire les courses
boodschappen doen (deed,gedaan)
108
choisir
kiezen (koos,gekozen)
109
commander
bestellen(bestelde,besteld)
110
chercher
zoeken(zocht,gezocht)
111
peser
wegen(woog,gewogen)
112
payer
betalen (betaalde,betaald)
113
échanger
wisselen (wisselde,gewisseld)
114
rendre,ramener
teruggeven (gaf terug,teruggegeven)
115
essayer (des vêtements)
passen (paste,gepast)
