13.1 Theater, film en muziek Flashcards

(102 cards)

1
Q

het begin

A

der Anfang, die Anfänge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zien, bekijken

A

sich anschauen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Die film zou ik graag willen zien

A

Den Film möchte ich mir gerne anschauen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aanwezig

A

anwesend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

optreden

A

auftreten; tritt auf, trat auf, ist aufgetreten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het optreden

A

der Auftritt, die Auftritte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitgaan

A

ausgehen, ging aus, ist ausgegangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

buitengewoon

A

außergewöhnlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het ballet

A

das Ballett, die Ballette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het begin

A

der Beginn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

begeleiden

A

begleiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bekend

A

bekannt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

populair, geliefd

A

beliebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beroemd

A

berühmt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de bezoeker

A

der Besucher, die Besucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meedoen aan, deelnemen aan

A

sich beteiligen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aan dit concert deden musici uit de hele wereld mee

A

An diesem Konzert beteiligten sich Musiker aus der ganzen Welt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het toneel, het podium

A

die Bühne, die Bühnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de discotheek

A

die Diskothek, die Diskotheken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de toegang

A

der Eintritt, die Eintritte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het einde

A

das Ende, die Enden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de gebeurtenis

A

das Ereignis, die Ereignisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dit festival is de gebeurtenis van het jaar!

A

Dieses Festival ist das Ereignis des Jahres!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verschijnen

A

erscheinen, erschien, hat erschienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de feestdag, de vrije dag
der Feiertag, die Feiertage
26
de film
der Film, die Filme
27
fluisteren
flüstern
28
vollopen
sich füllen
29
Kort voor het begin van het concert liep de zaal vol
Kurz vor Anfang des Konzerts füllte sich der Saal
30
(goed) lukken, slagen
gelingen, gelang, ist gelungen
31
De opvoering was echt geslaagd
Die Aufführung war wirklich gelungen
32
gespannen, benieuwd
gespannt
33
We zijn al heel benieuwd naar de nieuwe James Bondfilm
Wir sind schon sehr gespannt auf den neuen James-Bond-Film
34
de held
der Held, die Helden
35
wijzen op
hinweisen
36
We wijzen er nog op dat de laatste voorstelling nog niet helemaal uitverkocht is
Wir weisen noch darauf hin, dass die letzte Vorstellung noch nicht ganz ausverkauft ist
37
het hoogtepunt
der Höhepunkt, die Höhepunkte
38
het kaartje, de kaart
die Karte, die Karten
39
de bioscoop
das Kino, die Kinos
40
Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan?
Wollen wir heute Abend ins Kino gehen?
41
klassiek
klassisch
42
de piano
das Klavier, die Klaviere
43
klinken
klingen, klang, hat geklungen
44
het concert
das Konzert, die Konzerte
45
artistiek
künstlerisch
46
De artistieke leiding werd door haar overgenomen
Die künstlerische Leitung wurde von ihr übernommen
47
cultureel
kulturell
48
saai, vervelend
langweilig
49
Persoonlijk vond ik de film sai
Ich persönlich fand den Fillm langweilig
50
beginnen
losgehen, ging los, ist losgegangen
51
Wanneer begint de voorstelling eindelijk?
Wann geht die Vorstellung endlich los?
52
de musical
das Musical, die Musicals
53
de muziek
die Musik
54
de opera
die Oper, die Opern
55
het orkest
das Orchester, die Orchester
56
de popgroep
die Popgruppe, die Popgruppen
57
het publiek
das Publikum
58
de rij
die Reihe, die Reihen
59
We zaten op de eerste rij
Wir saßen in der ersten Reihe
60
het ritme
der Rhythmus, die Rhythmen
61
de rol
die Rolle, die Rollen
62
het slot, het eind
der Schluss, die Schlüsse
63
de ster
der Star, die Stars
64
plaatsvinden
stattfinden, fand statt, hat stattgefunden
65
de scène
die Szene, die Szenen
66
het theater, de schouwburg
das Theater, die Theater
67
de tip
der Tipp, die Tipps
68
Heb je een tip wat we 's avonds zouden kunnen doen?
Hast du einen Tipp, was man am Abend machen könnte?
69
onbekend
unbekannt
70
het amusement, het entertainment
die Unterhaltung, die Unterhaltungen
71
De film biedt goed entertainment
Der Film bietet gute Unterhaltungen
72
het evenement; de bijeenkomst; de voorstelling
die Veranstaltung, die Veranstaltungen
73
Er is een nieuwe voorstelling in het theater
Es gibt eine neue Verantstaltung im Theater
74
voorbij
vorbei
75
voorhanden, beschikbaar
vorhanden
76
Er zijn nog veel kaarten beschikbaar
Es sind noch viele Karten vorhanden
77
de toeschouwer
der Zuschauer, die Zuschauer
78
de acteur
der Akteur, die Akteure
79
opvoeren
aufführen
80
Het theater voert in de herst een opera van Mozart op
Das Theater führt im Herbst eine Oper von Mozart auf
81
de opvoering
die Aufführung, die Aufführungen
82
de (muziek)band
die Band, die Bands
83
belangrijk, veelzeggend
bedeutsam
84
De film zei mij heel veel
Der Film war für mich sehr bedeutsam
85
het koor
der Chor, die Chöre
86
dramatisch
dramatisch
87
laten plaatsvinden, doorgaan
durchführen
88
Het programma kan helaas niet doorgaan
Das Programm kan leider nicht wie geplant durchgeführt werden
89
ontgaan, missen
entgehen, entging, ist engangen
90
Je moet met ons naar het theater gaan, anders mis je wat!
Du solltest mit uns ins Theater kommen, sonst entgeht dir etwas!
91
ensceneren, in scène zetten
inszenieren
92
Wie heeft deze opera geënsceneerd?
Wer hat diese Oper inszeniert?
93
het congres
der Kongress, die Kongresse
94
de première
die Premiere, die Premieren
95
de repetitie
die Probe, die Proben
96
het theatergezelschap
das Theaterensemble, die Theaterensembles
97
organiseren
veranstalten
98
Zaterdag organiseert onze vereniging een concert
Am Samstag veranstaltet unser Verein ein Konzert
99
vervallen, ongeldig worden
verfallen; verfällt, verfiel, hat/ist verfallen
100
Ook als het concert op het laatste ogenblik wordt uitgesteld, blijven onze kaarten geldig
Auch wenn das Konzert kurzfristig verschoben wird, verfallen unsere Karten nicht
101
verschuiven naar, uitstellen
verlegen auf
102
De première is verschoven naar aanstaande zondag
Die Premiere ist auf nächsten Sonntag verlegt worden