13.2 Feesten en bijeenkomsten Flashcards
(37 cards)
de aanleiding
der Anlass, die Anlässe
Je verjaardag is toch een goede aanleiding voor een feestje!
Dein Geburtstag ist doch ein guter Anlass für eine Feier!
het feest, de viering
die Feier, die Feiern
Yvonne heeft haar eindexamen gehaald, we zijn uitgenodigd voor het feest
Uvonne hat ihren Abschluss, wir sind zur Feier eingeladen
vieren; feesten
feiern
Kerstmis vieren we altijd met het gezin
Weihnachten feiern wir immer in der Familie
het feest
das Fest, die Feste
de verjaardag
der Geburtstag, die Geburtstage
het cadeau, het geschenk
das Geschenk, die Geschenke
de bruiloft, de trouwerij
die Hochzeit, die Hochzeiten
de mensen
die Leute
meebrengen, meenemen
mitbringen, brachte mit, hat mitgebracht
Pasen
Ostern
het feestje, de party
die Party, die Partys
Pinksteren
Pfingsten
(cadeau) geven, schenken
schenken
de dans
der Tanz, die Tänze
dansen
tanzen
verrassen
überraschen
de verrassing
die Überraschung, die Überraschungen
weggaan
weggehen, ging weg, ist weggegangen
Kerstmis
Weihnachten
Kerstmis vieren wij met een boom een veel cadeaus
Weihnachten feiern wir mit einem Baum und vielen Geschenken
wensen, graag willen hebben
wünschen
