Geneeskunde 1C3 HC week 1 - 5-6 Flashcards

1
Q

Wat is het doel van het endocriene systeem?

A

Communicatie tussen cellen en celsystemen mogelijk maken d.m.v. hormonen
- Werkt samen met het zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn hormonen?

A

Stoffen die circuleren in het bloed
- Kunnen eiwitten zijn maar hoeft niet altijd
- Oefenen een effect op bepaalde doelwitcellen uit –> hiervoor zijn receptoren cruciaal want doelwitcellen reageren alleen op hormonen waar zij receptoren voor hebben
- Effect afhankelijk van de geprogrammeerde respons van de doelwitcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 typen communicatie zijn er via hormonen?

A
  • Endocrien: hormoon wordt via de bloedbaan naar doelwitcellen vervoerd, specificiteit bepaald door andere cellen die receptoren voor andere hormonen hebben
  • Paracrien: signaalmoleculen bereiken via intercellulaire vloeistof de nabijgelegen cellen
  • Autocrien: hormoon uit de cel bindt op de receptor van diezelfde cel, zelfregulatie, bijv. voor negatieve terugkoppeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 belangrijke type receptoren heb je?

A
  • Kernreceptoren: receptoren die direct in de kern hun werking uitvoeren omdat ze bij de kern zitten, hormonen moeten zelf door het membraan kunnen, vooral schildklierhormoon en bijnierschorssteroïd hormonen
  • Membraanreceptoren: receptoren die zich bevinden op het membraan, voor hormonen die niet zelf door het membraan kunnen, receptor activeert intracellulaire processen na binding van het hormoon (vaak via G-eiwitten), vooral hypofyse en hypothalamus hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste endocriene klieren?

A
  • (Hypothalamus): geen echt endocrien orgaan, het is zenuwweefsel, maar heel gespecialiseerd om de hypofyse aan te sturen
  • Hypofyse (pituitary gland/meesterklier): maakt veel hormonen die andere endocriene klieren aanstuurt
  • Schildklier (thyroid gland)
  • Bijschildklier (parathyroid glands)
  • Bijnieren (adrenal glands)
  • Testes
  • Ovaria
  • Pancreas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een endocriene as en waar zit de negatieve feedback?

A
  1. In hypothalamus wordt hypothalaam hormoon gemaakt
  2. Invloed op hormoonafgifte hypofyse voorkwab dus hypofyse voorkwab hormonen aanmaak
  3. Hormonen invloed op perifeer endocrien orgaan hierdoor perifeer hormoon aanmaak
  4. Perifere hormonen effect op doelwit orgaan

Negatieve feedback:
- Perifeer hormoon heeft invloed op hypofyse en hypothalamus
- Hypofyse koppelt ook terug naar de hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat heb je bij een hormonaal evenwicht en wat bij een hormonale disbalans?

A

Hormonaal evenwicht = gezond systeem, o.a. door negatieve terugkoppeling
Hormonale disbalans = endocriene ziekte, bijv. door een tumor of een niet werkende receptor, hierdoor werkt aansturing/terugkoppeling niet meer goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van de hypothalamus?

A
  • Bevat clusters met neuronen die hormonen produceren
  • Heeft neuronen met grote cellichamen: axonen komen uit in hypofyseachterkwab en maken vasopressine en oxytocine (korte halfwaardetijd) die worden afgegeven aan bloedbaan via hypofyse
  • Heeft neuronen met kleine cellichamen: korte axonen geven releasing factors af (aan plexus van bloedvaten boven hypofysesteel) die afgifte van hormonen door hypofysevoorkwab stimuleren/remmen; hypofyseotropische hormonen TRH, GnRH, somatostatine, GHR, dopamine en CRH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van de hypofyse?

A
  • Slecht 1 cm groot en net boven de spheniodal sinus
  • Achterkwab zelfde embryologische origine als de hypothalamus, dus bevat kleine kernen met zenuwcellen, geven oxytocine en ADH af
  • Voorkwab andere origine, bevat endocriene hormoonproducerende cellen die lijken op eilandjes van Langerhans, geven TSH, ACTH, FSH, LH, GH, PRL en endorphines af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke hormoonproducerende cellen zitten er in de hypofysevoorkwab, wat maken ze, hoe worden ze gestimuleerd/geremd en hoeveel komen ze voor?

A
  • Somatotroop (50%): maakt groeihormoon, stimulatie door GHRH, remming door somatostatine
  • Corticotroop (20%): maakt ACTH, stimulatie door CRH (en AVP)
  • Lactotroop (15%): maakt prolactine (PRL), remming door dopamine
  • Gonadotroop (10%): maakt LH/FSH, stimulatie door GnRH (LHRH)
  • Thyreotroop (5%): maakt TSH, stimulatie door TRH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de hypothalamus-hypofyse-bijnier as eruit?

A
  1. Hypothalamus maakt CRH (onder hoge stress ook vasopressine/AD)
  2. CRH bindt aan een G-eiwit gekoppelde receptor op de hypofysevoorkwab –> activatie adenylyl cyclase –> stijging intracellulair cAMP –> activatie proteïne kinase A –> opening Ca-kanalen –> [Ca2+] stijging intracellulair
  3. ACTH-afgifte wordt gestimuleerd en afgegeven aan het bloed
  4. ACTH stimuleert de bijnier tot aanmaak van bijnierandrogenen en cortisol door binding aan G-eiwit gekoppelde receptor (melanocortine-2- receptor) –> verhoging cAMP –> stimulatie proteïne kinase A –> activiteit P-450SCC omhoog en synthese van bepaalde enzymen omhoog
  5. Cortisol bindt door een kernreceptor (glucocorticoïd receptor) en beide hebben een negatieve feedback op hypothalamus en hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ziet de hypothalamus-hypofyse-schildklier as eruit?

A
  1. Hypothalamus maakt TRH
  2. TRH bindt aan receptor op de hypofysevoorkwab
  3. TSH-afgifte wordt gestimuleerd en afgegeven aan het bloed
  4. TSH stimuleert de schildklier tot aanmaak van schildklierhormoon (T4)
    5a. T4 kan in de lever omgezet worden in het actieve T3 wat effect heeft op weefsels
    5b. T4 heeft een negatieve feedback op hypothalamus en hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet de hypothalamus-hypofyse-groeihormoon as eruit?

A

(0). Ghreline wat in de maag wordt geproduceerd stimuleert de hypothalamus en hypofyse tot aanmaak van GHRH en GH
1. Hypothalamus maakt somatostatine en GHRH
2a. Somatostatine remt de hypofyse
2b. GHRH stimuleert de hypofyse
3. Bij stimulatie maakt de hypofyse groeihormoon (GH)
4. In de lever zorgt groeihormoon voor de aanmaak van IGF-I –> inhibitor effect op hypothalamus en hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet de hypothalamus-hypofyse-gonaden as eruit?

A
  1. Hypothalamus maakt GnRH
  2. GnRH bindt aan receptor op de hypofysevoorkwab
  3. LH- en FSH-afgifte wordt gestimuleerd en afgegeven aan het bloed
  4. Testes en ovaria maken steroïde hormonen bij stimulatie van LH/FSH: testosteron, oestradiol en progesteron
  5. Testes en ovaria maken ook Inhibine B wat negatief terugkoppelt aan hypothalamus en hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verloopt de prolactine afgifte?

A

Is voor stimulatie van melkvorming

  1. Dopamine wordt gemaakt in de hypothalamus en probeert de prolactine-afgifte te onderdrukken
    2a. Bij de zoogreflex wordt via lange uitlopers via het ruggenmerg de afgifte van dopamine onderdrukt
    2b. In de hypothalamus worden neuronen met grote cellichamen gestimuleerd waardoor oxytocine wordt afgegeven –> zorgt voor samentrekking van spieren in de borst
  2. Remming van de dopamine afgifte, waardoor prolactine afgegeven kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarvoor zijn de hormonen oxytocine en vasopressine (ADH) die door de hypofyseachterkwab worden uitgescheiden?

A
  • Oxytocine: prikkelt borstklier bij zogen, zorgt voor baarmoedercontractie bij bevalling (partus), gemoedshormoon, bij de man is de rol verder niet helemaal duidelijk
  • Vasopressine/ADH: stimuleert de reabsorptie van water in de nier, reguleert hierdoor de bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een circadiaan ritme?

A

Circulerende spiegels van hormonen zijn niet constant maar verschillen gedurende de dag
- GH, TSH en PRL zijn in hoge concentraties tijdens de slaap aanwezig
- ACTH en cortisol zijn laag tijdens middernacht en lopen in de vroege ochtend op
+ er zijn nog kleine fluctuaties (pulsatiel) zodat receptoren niet ongevoelig voor de hormonen worden

–> hierdoor geeft een eenmalige hormoonspiegel meting weinig informatie over de wisseling, dus moet je 24-uurs ritmes bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de rol van bindende eiwitten?

A

Eiwitten in de circulatie die hormonen binden en ze zo inactief maken + zorgen voor een verminderde klaring/uitscheiding (verlagen de halfwaardetijd bij meer binding)
- Hierdoor kun je een reservoir van hormonen in de circulatie opbouwen
- Bij meer bindend eiwit in de circulatie veranderd het evenwicht –> hierdoor gaat hypofyse meer eiwitten produceren –> hierdoor ontstaat een nieuw evenwicht met evenveel vrije hormonen, maar totale hoeveelheid hormonen is sterk toegenomen (nog steeds steady state)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ziet de bijnier eruit en uit welke delen bestaat hij?

A

Ong. 3 cm groot en omringd door vet, bestaat uit:
- Donkere medulla: catecholamine productie ((nor)adrenaline), regulatie door sympathicus
- Lichte cortex: steroïdhormoon productie, 3 delen:
~ Zona glomerulosa (buisvormig): mineralocorticoïd productie (aldosteron), regulatie door AngII en K+
~ Zona fasciculata (paaltjes): glucocorticoïd productie (cortisol), regulatie door ACTH
~ Zona reticularis (netwerk): androgeen productie (DHEA), regulatie door ACTH
- Kapsel eromheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe verloopt de biosynthese van bijnier steroïden?

A

Cholesterol is de bouwsteen voor androgenen, cortisol en aldosteron –> omzetting door steroïdogene enzymen (sommige in mitochondriën, sommige in ER):
- CYP11A (cholesterol side-chain cleavage)
- HSD3 (3-bèta-hydroxysteroid dehydrogenase)
- CYP17 (17-hydroxylase/C17-20 desmolase)
- CYP21 (21-hydroxylase)
- CYP11B1 (11-bèta-hydroxylase)
- CYP11B2 (aldosteron synthase)
- B5 (cytochroom B5 (co-factor))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe komt cholesterol in de bijniercel en de mitochondriën terecht, voor de productie van bijnier steroïden?

A
  1. Cholesterolopname in de darm en lever
  2. Verpakt in VLDL wat het lichaam omzet naar LDL
  3. LDL transporteert cholesterol via het bloed naar o.a. de bijnier
  4. LDL-opname in de bijniercel (via LDL-receptor) en afbraak tot cholesterol
  5. StAR in membraan van mitochondriën kan cholesterol in de cel binden en zo wordt het over het buiten- en binnen mitochondriale membraan verplaatst
  6. Cytochroom P450SCC (onder sterke invloed van ACTH) in het mitochondriale binnenmembraan zorgt dat de eerste zijketen wordt afgesplitst waardoor pregnenolon ontstaat (snelheidsbepalende stap)
  • 80% cholesterol komt uit de circulatie en 20% maakt de cel zelf uit acetyl-CoA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waardoor wordt de cortisol afgifte gereguleerd?

A
  • ACTH
  • Stress (verwonding, ziekte, mentaal, lage temperatuur)
  • Biochemische stress (hypoglycemie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is cortisol en welke functie heeft het?

A

Glucocorticoïd; voor 95% gebonden aan transcortine (CBG) en albumine, in lever en nier vooral gemetaboliseerd

Beïnvloed glucose, eiwit en vet metabolisme
- Remming eiwitsynthese in weefsels
- Stimulering gebruik van vetzuren als energie en glucose als verlaging
- Stimulering van de lever tot glucose aanmaak (gluconeogenese) en verhoging bloedsuikerspiegel
- brengt ongevoeligheid van de insuline receptor met zich mee door meer glucose aanmaak wat in het bloed terecht komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt de aldosteron afgifte gereguleerd en waar zorgt aldosteron voor?

A
  1. Nier produceert renine
  2. M.b.v. renine wordt angiotensinogeen omgezet in angiotensine I (AngI)
  3. M.b.v. ACE (vooral in longepitheel) wordt AngI omgezet in AngII
  4. AngII zorgt voor vasoconstrictie en stimuleert de zona glomerulosa tot productie van aldosteron (door binding met G-eiwit gekoppelde receptor in de bijnierschors)
  5. Aldosteron zorgt voor meer Na+ reabsorptie en meer K+ excretie, hierdoor meer H2O reabsorptie en een stijging van de bloeddruk
    6a. Stijging van de bloeddruk zorgt voor minder renine afgifte door de nier
    6b. Verhoogde [K+]plasma stimuleert de afgifte van aldosteron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is aldosteron en welke functie heeft het?

A

Mineralocorticoïd
- Reguleert concentratie van Na+ (vasthouden) en K+ (uitscheiden)
- Reageert op veranderingen in de samenstelling van plasma (extracellulair K+)
- Gekoppeld aan RAS systeem van de nier

26
Q

Waarom moet cortisol snel worden afgebroken in de nier?

A

Cortisol is een glucocorticoïd, maar kan ook aan de mineralocorticoïd-receptor binden

Cortisol heeft een hogere potency (bepaald door biologische halfwaardetijd en affiniteit voor de receptor) dan aldosteron en hierdoor een sterker effect –> dus afbraak om onbedoelde mineralocorticoïde effecten te voorkomen

27
Q

Welke medicijnen zijn gericht op de glucocorticoïde of mineralocorticoïde receptoren?

A
  • Prednison/methylprednison/dexamethason: sterker glucocorticoïd effect dan cortisol, minder mineralocorticoïd effect
  • Fludrocortisone: sterker mineralocorticoïd effect en minder glucocorticoïd effect (hetzelfde als cortisol)
28
Q

Waarom hebben cortisol en aldosteron geen effect op elkaars receptoren?

A
  • Aldosteron circuleert in zeer lage concentraties in het bloed, cortisol in veel hogere
  • In de nier een systeem aanwezig waarbij actief cortisol wordt omgezet in inactief cortison (door enzym HSDI en II) en later HSDI het weer in de actieve vorm kan omzetten –> shuttle van actief naar inactief –> in de nier is HSDII dus van groot belang
29
Q

Welk effect heeft prednison op de bijnierschors?

A

Synthetisch glucocorticoïd met een hogere potency voor glucocorticoïd receptor dan cortisol zelf
- Remming ACTH-afgifte –> [cortisol] omlaag + [androgenen-/androsteendion] omlaag –> [aldosteron] gelijk, want synthese androgenen wordt gereguleerd door ACTH en glomerulosa staat niet onder invloed van ACTH

30
Q

Hoe vindt de catecholamine synthese in de bijnier merg/medulla plaats?

A

Ontstaat uit bouwsteen tyrosine
1. Tyrosine wordt door thyroïd hormoon (TH) omgezet in L-DOPA
2. L-DOPA wordt omgezet in dopamine
3. Dopamine wordt opgenomen in de granula en omgezet tot noradrenaline –> kan worden opgeslagen, uitgescheiden of uit de granula worden gepompt
4. Enzym PNMT kan noradrenaline omzetten in adrenaline –> kan worden uitgescheiden

–> bijnier medulla o.i.v. sympathisch zenuwstelsel –> metabolisme verhogen, hartslag omhoog, meer zuurstofopname, bloedsuikerspiegel omhoog, etc.
–> afgifte adrenaline/noradrenaline o.i.v. angst, boosheid, stress, bloeding, hypoxie of hypoglycemie

31
Q

Wat is een G-eiwit gekoppelde receptor/GPCR?

A

GPCR = Guanine nucleotide binding Protein Coupled Receptor –> er vindt uitwisseling van GTP en GDP

Grootste, veelvoorkomende en meest veelzijdige familie van membraan receptoren –> belangrijk doelwit voor medicijn ontwikkeling

32
Q

Hoe ziet een G-eiwit gekoppelde receptor eruit?

A

Bestaat uit 7 transmembraandomeinen (TMD), 3 intracellulaire en 3 extracellulaire loops ontstaan en een N- (extracellulair) en C-terminaal (intracellulair) deel, heeft 3 receptordomeinen:
- Hormoonbindingsdomein: zorgt voor affiniteit en specificiteit hormoon, N-terminale deel met 3 extracellulaire loops
- Transmembraandomein: verankering van receptor in membraan, 7 transmembraandomeinen
- Transductiedomein: geeft het signaal door, door 2e en 3e intracellulaire loop

33
Q

Door welke soorten dingen kunnen G-eiwit gekoppelde receptoren geactiveerd worden?

A
  • Licht
  • Calcium
  • Reuk en smaakstoffen
  • Kleine moleculen (aminozuren, peptiden, etc.)
  • Hormooneiwitten (LH, FSH, etc.)

–> verschil in grootte van liganden bepaald hoe zo’n receptor gaat werken

34
Q

Wat zijn de eigenschappen van ACTH?

A

Peptide geproduceerd door klieving uit pro-opio-melanocortine (POMC), kleine peptide van zo’n 3 kDa
- Productie in de hypofysevoorkwab
- POMC wordt ook geproduceerd in de tussenkwab van de hypofyse; ontstaat als PC1 tot expressie komt en kan meerdere hormonen worden, bij PC1 ACTH, bij PC2 MSH, etc.

35
Q

Wat zijn de eigenschappen van TSH?

A

Glycoproteïne hormoon dat wordt gemaakt in de hypofysevoorkwab, geglycosyleerd 30 kDa groot, familie van FSH, LH en hCG, alfa (gemeenschappelijk) en bèta (hormoon-specifiek) subunit

36
Q

Hoe worden GPCR/G-eiwit gekoppelde receptoren geclassificeerd?

A

Op basis van sequentie homologie; plek waar ze kunnen binden is aangepast op de grootte van het ligand

Kleinste hebben een binding in de receptor, echt in de pocket, de iets grotere binden al wat meer aan de buitenkant (ACTH) en de nog grotere zitten bijna niet tussen de membranen (bijv. TSH) want er is een extracellulair deel nodig voor de binding

37
Q

Waar zit de diversiteit bij een G-eiwit gekoppelde overdracht?

A
  • Verschillende liganden: binden op verschillende plekken in de GPCR en leiden tot verschillende reacties
  • Verschillende receptoren: zorgen voor een andere activatie van G-eiwitten
  • Verschillende G-eiwitten: G-eiwitten bestaan uit een alfa, bèta en gamma subunit en de alfa-subunit heeft meerdere soorten;
  • Alfa_i: remming van adenylyl cyclase –> cAMP daling en remming van PkA
  • Alfa_q: Cq koppelt aan fosfolipase C (PLC) –> Ca2+ en DAG stijging –> activering van PkC
  • Alfa_s: stimulering van adenylyl cyclase –> cAMP stijging en activering van PkA
  • Alfa_12/13: PhoGEF –> Rho actief en ROK activatie
38
Q

Hoe ziet de ACTH en TSH signaaltransductie eruit?

A

ACTH –> MC2R activatie –> Gs –> Adenylyl cyclase –> cAMP –> PkA –> fosforylatie en genregulatie –> cortisol

TSH –> TSH receptor activatie –> Gs –> Adenylyl cyclase –> cAMP –> PkA –> fosforylatie en genregulatie –> T4

–> hetzelfde proces, alleen toch een andere werking omdat het op een andere plaats gebeurd

39
Q

Hoe werkt de activatie en inactivatie van GPCR?

A

Inactieve receptor: als GDP gebonden is aan de alfa-subunit
Receptor activeren: als het hormoon bindt vindt er een reactie plaats, hierdoor zal GDP uitwisselen voor GTP, hierna is het geactiveerd en kan verdere transductie plaatsvinden
Receptor deactiveren: kan het G-eiwit zelf door GTPase activiteit waarbij GTP wordt gehydrolyseerd en GDP overblijft (fosfaatgroep komt vrij)

–> bèta- en gamma-subunit kunnen ook geactiveerd worden en een signaaltransductie in gang zetten, maar nog niet veel over bekend

40
Q

Hoe vindt de GPCR signaaltransductie na activatie plaats?

A
  1. Amplificatie stap: actieve alfa-subunit gaat binden met een volgende effector enzym, hierdoor vindt productie van second messengers plaats
    - Bij een Gs-eiwit is dit enzym adenylyl cyclase
  2. Gevormde second messengers zijn meerdere ATP dat wordt omgezet in cAMP
    - Snelle afbraak van cAMP door fosfodiesterases, signaal dooft snel uit, Gs stimuleert cAMP productie en Gi remt cAMP productie
  3. cAMP zorgt ervoor dat inactief proteïne kinase A (PkA) wordt omgezet in actief PkA d.m.v. fosforylatie (hierbij komen de katalytische subunits van de regulatoire subunits vrij), de katalytische migreren naar de kern
  4. In de kern vormt actief PkA samen met andere eiwitten een transcriptiecomplex dat voor genregulatie zorgt –> dit bij genen die cAMP gevoelig zijn, want door de cAMP respons eiwit bindt CREB, dat op een specifieke base volgorde kan binden wat voor specifieke gen activatie zorgt
41
Q

Hoe verloopt TRH signalering via Gq?

A
  1. TRH activeert het G-eiwit
  2. Activatie van het G-eiwit door uitwisseling van GDP voor GTP
  3. Fosfolipase C wordt geactiveerd door alfa-q-subunit
  4. Fosfolipase C activeert inositol fosfolipide waardoor diacylglycerol vrijkomt en IP3 wordt geproduceerd
  5. IP3 zorgt dat calcium in de cel vrijkomt
  6. Calcium en diacylglycerol zorgen dat PKC geactiveerd wordt
42
Q

Welke mutaties kunnen er in de TSH receptor zijn en wat hebben deze tot gevolg?

A
  • Inactiverende mutatie: route staat altijd uit en ongevoelig voor het hormoon, ontstaan van hypothyreoïdie want geen schildklierhormoon productie
  • Activerende mutatie: route staat altijd aan, hyperthyreoïdie, adenoom vorming en constitutief actieve TSH receptor (het staat continu aan)
43
Q

Welke mutaties kunnen er in de MC2R receptor zijn en wat hebben deze tot gevolg?

A
  • Inactiverende mutatie: familiaire cortisol deficiëntie
  • Activerende mutatie: niet bekend
  • Alternatief gen: MRAP (co-factor)
44
Q

Welke mutaties kunnen er in het Gs eiwit zijn en wat hebben deze tot gevolg?

A
  • Inactiverende mutatie: activatie door receptor kan niet plaatsvinden (uitwisseling van GDP naar GTP) wat tot algemene hormoonresistentie leidt (bijv. pseudo-hypoparathyroïdie)
  • Activerende mutatie: McCune-Albright syndroom, wat leidt tot bot dystrofie en endocriene tumoren in schildklier en bijnier
45
Q

Welke mutaties kunnen er in de cAMP en proteïn kinase A zijn en wat hebben deze tot gevolg?

A

In cAMP en PKA zelf kunnen geen mutaties zitten, wel in de enzymen die cAMP en PKA reguleren
- Carney complex: regulatoire subunit van PKA doet het niet waardoor de katalytische subunit altijd actief is –> bijniertumor vorming
- Activerende mutatie in katalytische subunit van PKA: katalytische subunit is altijd actief en er is geen cAMP nodig
- Inactiverende mutatie in fosfodiesterase: afbraakeiwit van cAMP werkt niet goed –> hoge dosis cAMP en continue activering van PKA

46
Q

Wat betekenen de volgende begrippen:
- Agonist
- Partiële agonist
- Inverse agonist
- Antagonist ?

A
  • Agonist: bindt met hoge affiniteit aan de receptor, induceert signaaltransductie met hoge effectiviteit, zelfde werking als endogene hormoon
  • Partiële agonist: bindt met variabele affiniteit aan de receptor, induceert signaaltransductie met variabele effectiviteit
  • Inverse agonist: bindt bij voorkeur aan de receptor met inactieve conformatie, remt basale of constitutieve activiteit van de receptor
  • Antagonist: bindt receptor maar induceert geen signaaltransductie, competitie met endogene ligand
47
Q

Wat is zwangerschaps thyreotoxicose?

A

In eerste trimester zwangerschap kan komen door:
- Stimulerende antilichamen
- Verhoogde humaan choriongonadotrofine (hCG) spiegels

1 aminozuur verandering in de TSH-receptor: normale schildklierfunctie alleen bij de zwangerschap zal deze gestimuleerd worden door hCG, hierdoor overmatige schildklierhormoon productie

Als hCG-spiegels later in de zwangerschap weer dalen zal het verholpen worden

48
Q

Wat zijn kernreceptoren?

A

Eiwitten die zich in de kern van de cel bevinden of vanuit het cytoplasma naar de cel kunnen, daarom zijn ze klein en lipofiel
- Gedragen zich als specifieke transcriptiefactoren, want ze zijn ligand afhankelijk –> geen transcriptiefactor, want de binding van het hormoon is direct in de cel(kern) en het ligandgebonden complex kan direct aan het DNA binden
- Ligand binding zorgt voor conformatieverandering wat tot activatie en directe transcriptie leidt
- Specifiek effect afhankelijk van wat voor transcriptiefactoren er in de cel al afhankelijk zijn (co-activatoren en co-repressors)

49
Q

Welke familie van kernreceptoren heb je?

A
  • Endocriene steroïdkernreceptoren: androgenenreceptor, corticoïdreceptor, binden als een dimeer (2 receptoren samen binden het DNA) –> kan een homodimeer (dezelfde 2 receptoren) of heterodimeer (2 verschillende receptoren) zijn
  • Weesreceptoren: orphan nuclear receptors, monomeren of dimeren waarvan het ligand onbekend is
50
Q

Wat zijn kernreceptor domeinen en welke verschillende heb je?

A

5 domeinen die in alle kernreceptoren zitten, ze hebben verschillende maar ook overeenkomstige functies, alleen de lengte ervan kan verschillen
- Hormoon(ligand)bindend domein: zorgt voor specificiteit en binding met hoge affiniteit
- Kernlokalisatie domein: zodat de receptor naar de kern wordt getransporteerd
- DNA bindend domein
- Dimerisatie domein
- Transactivatie domein: uiteindelijke transcriptieregulatie
- Co-activator bindingsdomein/Co-repressor bindingsdomein

51
Q

Hoe is de structuur van het hormoonbindend domein en het DNA bindend domein?

A

Hormoon bindend domein: hormoon-specifiek en hoge affiniteit, dynamisch door conformatieveranderingen, bindingspocket bestaat uit zo’n 250 specifieke aminozuren met 12 alfa-helices die werkt als een muizenval, conformatieverandering bij helix 12 door ombinding, bij een antagonist binding zal helix 12 niet omklappen en de receptor inactief blijven,

DNA bindend domein: receptor-specifiek en hoge affiniteit voor DNA, dynamisch door conformatieveranderingen, herkent specifiek DNA (basenvolgorde) door zo’n 70 aminozuren (veel Arg en Lys), heeft 3 alfa-helices en 2 Zn-clusters (zinkvingers), heeft een dimerisatie motief en hierdoor dimerisatie met eigen receptor/andere kernreceptor mogelijk

52
Q

Wat is een hormoonrespons element (HRE) en wat zijn de eigenschappen?

A

Geen onderdeel van de receptor, maar een specifiek element in het DNA waar de receptor op bindt, zorgt dat receptor kan binden en andere factoren gerekruteerd kunnen worden

Eigenschappen:
- Korte sequentie in/nabij promotor regio: 5’ van transcriptie start site (TSS)
- Receptor afhankelijke consensus sequentie: specifieke volgorde 6 basenparen die na variabele sequentie 3 basenparen tegenovergesteld verder gaat met dezelfde 6 basenparen (in tegenovergestelde volgorde)

53
Q

Welke soorten hormoon respons elementen (HRE) bestaan er in het DNA en welke type kernreceptoren horen erbij?

A
  • Steroïd receptoren: werken als homodimeer, dus HRE volgorde tegenovergesteld; foward en reverse (palindrome DNA volgorde)
  • RXR receptoren: werken als heterodimeer, zowel directe HRE’s als tegenovergestelde
  • Wees receptoren: als monomeer halfsite HRE’s en als dimeer of directe repeat of everted repeat (herhaling naar buiten toe)
54
Q

Wat zijn de verschillen tussen de schildklierhormoon- en de cortisol kernreceptor?

A

Zie afbeelding

Cortisol: glucocorticoïd receptor, diffusie, receptor translocatie naar kern na binding van ligand, receptor vormt meestal een homodimeer (kan ook monomeer/heterodimeer)

Schildklierhormoon: T3-receptor, membraan transporter nodig, receptor dimeer op het DNA, receptor vormt meestal een heterodimeer met RXR (kan ook monomeer/heterodimeer)

55
Q

Hoe kan cortisol m.b.v. een kernreceptor zorgen voor een verandering in de cel?

A
  1. Cortisol diffundeert de cel in
  2. Cortisol bindt aan de inactieve glucocorticoïd receptor (gebonden aan hsp90 (heat shock eiwit) –> houdt receptor inactief) waardoor deze actief wordt (door dissociatie van hsp90)
  3. Receptor met ligand transloceerd naar de kern
  4. Receptor met ligand dimeriseert en bindt aan het DNA (hormoon respons element)
  5. Extra rekrutering van co-activatoren (eiwitten) die zorgen dat de receptor nog actiever wordt en dat RNA polymerase gerekruteerd wordt
  6. Als het hormoon dissocieert laat de co-activator ook los en stopt het effect
56
Q

Hoe kan schildklierhormoon m.b.v. een kernreceptor zorgen voor een verandering in de cel?

A
  1. Schildklierhormoon gaat de cel in d.m.v. een transporter (heel soms kan het ook door diffusie)
  2. Schildklierhormoon gaat zelf de kern in
  3. Schildklierhormoon gaat binden aan het receptorcomplex (T3R) die al aan het DNA zit maar inactief wordt gehouden (m.b.v. corepressors (gebonden aan de kernreceptor en zodra het hormoon bindt dissocieert het))
  4. Binding zorgt voor activering en transcriptie (activatie of remming van genactiviteit)
57
Q

Wat zijn criteria waaraan co-activatoren aan moeten voldoen?

A
  • Interactie met de ligand-gebonden receptor, er moet eerst een ligand-binding zijn
  • Versterken van de activatorfunctie van de receptor als functie
  • Intrinsiek vermogen om transcriptie te activeren (soms dus zonder kernreceptor een functie)
  • Als het hormoon dissocieert van de receptor dan doet de co-activator dit ook
58
Q

Wat zijn criteria waaraan co-repressors aan moeten voldoen?

A
  • Interactie met de onbezette receptor
  • Versterken van de repressorfunctie van de receptor
  • Intrinsiek vermogen om transcriptie te onderdrukken
  • Dissociatie van de receptor na binding van het hormoon, hierna vindt binding van co-activatoren plaats
59
Q

Welke soorten T3R heb je (waaraan schildklierhormoon kan binden)?

A

TRalfa en TRbèta met hierin nog subvormen TRalfa1/-2 etc.

Hebben effecten op verschillende chromosomen
- TRalfa: chromosoom 17, expressie in hart, brein en skelet, soort negatieve transcriptiefactor
- TRbèta: chromosoom 3, expressie in lever, vet, hypothalamus en hypofyse

60
Q

Op welke verschillende aspecten heeft schildklierhormoon een grote diversiteit?

A
  • Variabele expressie van TRalfa en TRbèta
  • Variabele heterodimerisatie met RXRalfa, RXRbèta, RXRgamma
  • Interactie van TRE met een monomeer, dimeer of heterodimeer
  • Variabele samenstelling van het co-activator complex
  • Bijdrage andere weefselspecifieke transcriptiefactoren
  • Op verschillende niveaus kan een verschil zijn in de respons op schildklierhormoon
61
Q

Welke werking hebben agonisten, antagonisten en inverse agonisten op kernreceptoren?

A
  • Agonist: activatie transcriptie, conformatieverandering van de receptor ten gunste van co-activator binding
  • Antagonist: geen effect op transcriptie, blokkeert effect van agonist door competitieve binding, conformatieverandering van de receptor ten gunste van co-repressor binding
  • Inverse agonist: remt basale of constitutieve activiteit van kernreceptor
62
Q

Wat zijn selectieve receptor modulatoren?

A

Agonist werking in sommige weefsels en antagonist werking in andere weefsels
- Conformatieverandering afhankelijk van celtype –> afhankelijk van concentratie co-activator en co-repressor –> bepaald of het agonistische of antagonistische werking heeft