Geneeskunde 1C3 HC week 4 - 26-6 Flashcards

1
Q

Door welke aspecten kunnen er veel meer mensen ouder worden tegenwoordig?

A

Betere hygiëne, behandeling, informatie en transport, maar ook bepaald door:
- Genen: bepalen ongeveer 25% van het leven, enorme interactie tussen genen en omgeving
- Milieu: bijv. woonplaats
- Toeval
- Preventie en controle chronische ziektes: o.a. betere behandeling DMT1/T2 en hypertensie
- Informatie: meer informatie over wat slecht voor ons is
- Levensstijl: activiteit en voeding spelen mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de fysieke effecten van ouder worden?

A
  • Rimpels op gezicht en lichaam
  • Grijs haar en minder (dunner) haar
  • Geheugen klachten
  • Langzamere reflexen
  • Slechter zien, horen, proeven en ruiken
  • Osteoporose en grotere diameter botten
  • Spiermassa afname en toename vetmassa –> sarcopenie
  • Herstel spiermassa na bijv. bedrust periode nauwelijks en veel meer verlies per dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verouderen het hart en de circulatie?

A

Ong. 75% van de 75+ heeft hypertensie (vaak geïsoleerd systolisch) –> hart pompt minder efficiënt en bloedvaten worden stijver

  • Hart: laat klachten, want kan compenseren door contractiekracht te verhogen en hypertrofisch te worden
  • Bloedvaten: afname van hoeveelheid elastine (halfwaardetijd 50 jaar) –> hierdoor minder elasticiteit en flexibiliteit en meer distentie (uitrekking), aandeel collageen neemt toe –> stevigere bloedvaten (ook door atherosclerose) (hogere polsdruk), Ca2+ in wandlagen neemt toe (ong. vanaf 50 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom hebben oudere mensen vaak een hogere systolische bloeddruk en niet een veranderde diastolische bloeddruk (geïsoleerde systolische hypertensie)?

A

Met elke hartslag blijft zo’n 40% in de centrale aorta over die bij diastole terug wordt gepompt (backflow), waardoor een steady bloedflow ontstaat –> bij stijvere vaten loopt het veel sneller en zal een deel van de backflow tijdens de systolische fase zijn –> hierdoor stijging systolische bloeddruk
- Systolische BP neemt toe met de leeftijd, diastolische tot 50 jaar, daarna neemt hij af
- Hoge systolische druk zorgt voor LV hypertrofie en rupturen en te lage diastolische bloeddruk geeft risico op een myocard infarct (vascularisatie coronairen tijdens diastole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe veranderen de nieren bij het ouder worden?

A

Krimpen bij ouder worden met zo’n 25-30% en glomeruli nemen in aantal af
–> minder efficiënte werking nieren waardoor de filtratie toeneemt met de leeftijd (GFR omlaag) en endocriene functie (via RAAS) daalt
- Afferente arteriole weerstand daalt –> toename glomerulaire capillaire hydrostatische druk –> progressie glomerulaire sclerose + kans op proteïnurie
- GFR zal laag zijn, Cystatine hoog (filtratie door nier en onafhankelijk van spiermassa)
- Renale bloedflow neemt af met 1% per jaar vanaf 50 jaar, GFR met 1 ml/min per jaar vanaf 40 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe veranderd de lichaamssamenstelling bij ouder worden?

A
  • 35% toename in lichaamsvet
  • 8% afname plasmavolume
  • 17% afname totaal lichaamswater
  • 40% afname extracelllulair lichaamsvocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sarcopenie en hoe helpt fysieke activiteit daarbij?

A

Spiermassa piek rond 25-30 jaar, daarna afname met 1% per jaar
–> Er is een dikkere vetrand buiten, vetinfiltratie en minder spier –> kwantitatieve en kwalitatieve afname

Fysieke activiteit kan zorgen dat dit minder snel gaat (getrainde persoon van 80 kan net zo sterk zijn als ongetrainde persoon van 20)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen farmaceutische middelen tegen het ouder worden?

A

25% v.d. 75+ gebruikt >7 geneesmiddelen per dag die met elkaar kunnen interfereren, afhankelijk van absorptie, distributie en metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe wordt de absorptie van farmaceutische middelen beïnvloed door ouder worden?

A

Niet er door veranderd
- Kan wel veranderen als medicijnen interfereren
- Kan beïnvloed worden door ziekte: vertraagde maaglediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt de distributie van farmaceutische middelen beïnvloed door ouder worden?

A
  • Minder water = minder volume voor distributie, hogere concentratie wateroplosbare medicatie
  • Meer vet = meer volume voor distributie, langdurige werking vetoplosbare medicatie
  • Lager serumeiwit (bijv. albumine) zorgt voor een toegenomen concentratie van medicijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke fysiologische dingen veranderen er bij ouder worden?

A
  • Hartziekten: lagere cardiac output, vaker cardiale bijwerkingen
  • Lever en nier ziekten: minder medicijnklaring en veranderd metabolisme
  • Neurologische ziekten: minder neurotransmitters en vaker neurologische defecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is vergrijzing, dubbele vergrijzing en grijze druk?

A
  • Vergrijzing: proportie ouderen (65+) in de populatie –> zal ook sterk toenemen
  • Dubbele vergrijzing: proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen –> groep gaat zich verdubbelen tot ong. 2 miljoen in 2050(!)
  • Grijze druk: verhouding aantal ouderen (65+) t.o.v. personen in ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64 jaar) –> vroeger (1950) 1/7, nu 1/3 en zal naar 1/2 gaan over 20 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de oorzaken van de vergrijzing en die van dubbele vergrijzing?

A

Vergrijzing
- Ontwikkelingen in vruchtbaarheidscijfer: aantal geboorten per vrouw; hoog voor de oorlog (3,5), hoog na de oorlog (3,5) en rond 1960 anticonceptiepil waardoor het sterk daalde (1,5)
- Naoorlogse geboortegolf
- Anticonceptiepil

Dubbele vergrijzing: successen in medische wereld
- Betere prognose (chronische) ziekten (hartfalen, diabetes, kanker)
- Toenemende levensverwachting ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de gevolgen van vergrijzing voor de economie?

A
  • Zorgkosten stijgen –> zorgpremies nemen toe
  • Beroep op collectieve (gezondheidszorg) voorzieningen neemt toe
  • Minder zorgpersoneel
  • Daling beroepsbevolking –> daling nationaal inkomen per inwoner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aan welke collectieve voorzieningen zijn meer behoefte bij vergrijzing?

A
  • AOW: basispensioen legale inwoners NL 65+ (2015) naar 67+ (2024)
  • ZVW (zorgverzekeringswet): curatieve medische zorg, basispakket (huisarts, wijkverpleging, ziekenhuiszorg, revalidatie, geneesmiddelen, ambulance, paramedische hulp, hulpmiddelen, etc.)
  • WLZ (wet langdurige zorg): intensieve zorg (24/7) voor chronisch zieken en ouderen, verblijf in (verzorgingstehuis)
  • WMO (wet maatschappelijke ondersteuning): door de gemeente; voor zelfredzaamheid en participatie (huishoudelijke hulp, scootmobiel, etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de gevolgen van (dubbele) vergrijzing voor de gezondheidszorg?

A
  • Veroudering patiëntenpopulatie eerste en tweede lijn
  • Toename zorggebruik en kosten van gezondheidszorg
  • Verandering epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
  • Verandering in aandeel per specialisme; veel meer geriatrische artsen nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de kosten van de gezondheidszorg (met name voor ouderen)?

A

Afhankelijk van hoeveel vormen van zorg je meetelt; ongeveer 100 miljard/jaar
- kosten vanaf 75/80 jaar nemen enorm toe, vooral door de wet langdurige zorg (niet meer zelfstandig wonen), maar ook medicijnkosten, ziekenhuiszorg, wijkverpleging en eerstelijnszorg, huishoudelijke hulp en woon-/vervoersvoorzieningen en geriatrische revalidatie

–> bij ouderen voornamelijk ziekten en ongevallen, top 3: dementie, CVA en accidentele val

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor zullen de kosten in de gezondheidszorg verder stijgen?

A
  • (dubbele) vergrijzing
  • technologische vooruitgang: nieuwe dure medicijnen, nieuwe operatietechnieken (meer operaties), beeldvormende technieken en vaker stellen van zeldzame diagnoses die behandeling vereisen
  • slechtere leefstijlfactoren: voeding, weinig beweging en bijv. roken/alcohol
  • inflatie: ook de zorg wordt duurder ieder jaar
  • milieu en klimaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de zorg gefinancierd?

A

Zie afbeelding

  • Zorgverzekeringswet: 44%, helft uit eigen premies en helft door werkgevers
  • Wet langdurige zorg: 20%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn manieren om de zorg betaalbaar te houden?

A
  • Minder zorg leveren (passende zorg): moet je alles doen wat kan (doelt de overheid op)
  • Meer zelf betalen: toename in eigen risico
  • Preventie: bijv. valpreventie
  • Doelmatigere zorg: meer gezondheidswinst met hetzelfde geld, verhouding kosten vs. baten (kijken naar QALY (= 1 jaar in volledige gezondheid) en euro per gewonnen gezond levensjaar berekenen)
  • Rekening houden met budget impact: aantal patiënten x kosten per patiënt (behandeling kan wel veel doelmatiger zijn, maar alsnog niet binnen het budget passen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is oud en wat zijn kenmerken van een geriatrische patiënt?

A

Relatief begrip!

Geriatrische patiënt
- Oudere patiënten die door een veelvoud van stoornissen in lichamelijk/geestelijk functioneren, soms ontregelde sociale situatie, een complex ziektebeeld vertonen
- Ze hebben kwetsbaarheid en er is (een dreiging van) afnemende zelfredzaamheid
- Iedere patiënt is anders, maar ook complex: dus multidisciplinair, volledige diagnostiek volgens het geriatrische model

22
Q

Wat is de gemiddelde levensverwachting bij de volgende leeftijden (uitgaande van 2020) voor mannen en vrouwen:
- Geboorte
- 65 jaar
- 80 jaar
- 90 jaar
- 99 jaar ?

A
  • Geboorte: mannen 80,0, vrouwen 83,3 jaar
  • 65 jaar: mannen 18,8, vrouwen 21,3 jaar
  • 80 jaar: mannen 8,2, vrouwen 9,7 jaar
  • 90 jaar: mannen 3,9, vrouwen 4,6 jaar
  • 99 jaar: mannen 2,0, vrouwen 2,4 jaar (je houdt telkens de gezondste mensen over)
23
Q

Wat zijn kenmerken van een geriatrische patiënt?

A
  • Hoge prevalentie leeftijdsspecifieke aandoeningen
  • Snelle achteruitgang
  • Verminderde reconvalescentie/mogelijkheid tot herstel
  • Vaak atypische ziektepresentatie
  • Somato-psycho-sociale verwevenheid
  • Multipathologie/complexe pathologie
  • Toename complicaties
  • Verminderde homeostase
  • Veranderde farmokinetiek/dynamiek
  • Sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder
24
Q

Hoe is de ziektepresentatie van geriatrische patiënten?

A
  • Atypisch
  • Aspecifiek
  • Symptoomarmoede
  • Omgekeerde symptomen
  • Probleem komt zelden alleen voor
  • Geheugenproblematiek en verwardheid (stemmingsstoornissen) (alarmsymptoom)
  • Mobiliteitsstoornissen en vallen (alarmsymptoom)
  • Ondervoeding en gewichtsverlies (0,5 kg per jaar vanaf 70 jaar) (alarmsymptoom)
  • Polyfarmacie (alarmsymptoom)
  • Continentieproblemen (alarmsymptoom)
  • Onverklaarde achteruitgang in dagelijks functioneren (alarmsymptoom)
25
Q

Wat maakt de geriatrische patiënt anders?

A
  • Vaker visuele/auditieve uitdagingen
  • Vaker afhankelijk van hetero-anamnese (patiënt zelf horen ook echt belangrijk)
  • Patiënten zien het probleem niet en de omgeving wel (echte verhaal moeilijk te achterhalen)
  • Door veelvoud aan problemen lastig een structuur in het verhaal te krijgen
  • Meer tijd nodig voor uit-/aankleden
26
Q

Hoe vaak komt depressie en eenzaamheid voor bij ouderen?

A

2-3% v.d. ouderen heeft ernstige depressie, 15-20% een lichte vorm
- Van de 1500 zelfmoorden door depressie is 1/3 60+

Eenzaamheid: 200.000 ouderen eenzaam, subjectief en relatief, verschillende oorzaken (verlies partner/vrienden, verminderde mobiliteit, verminderde sociale netwerken)

27
Q

Wat is Frailty?

A

Staat van leeftijd gerelateerde fysiologische kwetsbaarheid resulterend in verminderde homeostatische reserve en minder mogelijkheden om weerstand te bieden aan stress
- Criteria: gewichtsverlies, uitputting, verminderde lichamelijke activiteit, verminderde loopsnelheid, verminderde handknijpkracht

28
Q

Waarvoor is de VMS-bundel voor kwetsbare ouderen?

A

Kijken naar: ondervoeding, mobiliteit, delier, ADL (lichamelijk functioneren) functie

–> iedere 70+er wordt gescreend en bij 1 gebied positief dan wordt je als kwetsbaar beschouwd

29
Q

Wat houdt het geriatrisch model in?

A

In de geriatrie kijken naar meerdere dingen tegelijkertijd:
- Integrale holistische benadering: patiënt in zijn geheel bekijken (niet per orgaan(stelsel)): veelomvattend geriatrisch onderzoek (anamnese en fysisch) en multidisciplinair geriatrisch team
- Rekening houden met belastbaarheid en wensen van de patiënt
- Behoud of herstel van zelfredzaamheid

–> Hoofddoel: optimaliseren van kwaliteit van leven (niet de levensduur)

30
Q

Waarom is er een speciaal specialisme voor klinische geriatrie?

A
  • Atypische presentatie van symptomen
  • Belastbaarheid patiënt
  • Verschijnselen herkennen die een voorbode van afnemende zelfredzaamheid kunnen zijn en direct actie ondernemen
  • Polyfarmacie herkennen
  • Risico van een acute verwardheid beoordelen en preventieve maatregelen nemen
31
Q

Wat kun je met het Comprehensive Geriatric Assesment (CGA)?

A

Kwetsbare ouderen analyseren op 4 assen: Somatisch, Psychisch, Functioneel en Sociaal (+ Toekomst (wensen/waarden patiënt)?)

Multidisciplinaire gestructureerde evaluatie voor optimalisering/kwaliteitsverbetering van geriatrisch onderzoek. Doel: identificeren acute aandoening en optimaliseren zelfredzaamheid; maximale kwaliteit van leven, patiëntwens integreren en indien mogelijk behandelen en voorkomen morbiditeit en mortaliteit
- Vooral werkt het op de zelfstandigheid (OR 1,16 (1,04-1,30 voor GEMU (afdeling) of IGCS (consultendienst)), i.p.v. mortaliteit (reductie voor <6mnd, niet op >1jr)

32
Q

Wat zijn onderdelen van de CGA?

A
  • Review voorgeschiedenis
  • Review medicatie: wat voorgeschreven en wat echt geslikt wordt
  • Anamnese
  • Tractus anamnese
  • Hetero-anamnese: partner, algemeen en sociaal functioneren
  • Functionele anamnese: ADL/IADL, visus en communicatie, mobiliteit, voeding en continentie
  • Sociale anamnese/biografie: woon/leefomgeving, relaties, hulp, scholing
  • Algemeen LO: heel veel verschillende soorten
  • Oriënterend neurologisch en psychiatrisch
  • Functioneel onderzoek
  • Aanvullende meetinstrumenten: cognitieve testen, ADL/IADL, voeding, depressie, mobiliteit, caregivers burden
  • Lab: uitgebreid
  • ECG
  • Aanvullend onderzoek: beeldvorming op indicatie, soms neuropsychologisch onderzoek
33
Q

Wat zijn onderwerpen die bij oudere patiënten vaak naar voren komen m.b.t. behandeling?

A
  • Wel/niet reanimeren: bij ouderen verlaat slechts 10/100 levend het ziekenhuis na een reanimatie, bij iedere opgenomen patiënt beleid bespreken, medische zinvolheid (–> niet zinvol; beslissing medegedeeld aan patiënt/familie, wel zinvol; patiënt de keus)
  • Stoppen/niet starten met behandelingen
  • Palliatieve sedatie
  • Euthanasie: leven patiënt beëindigen, regelen kost tijd, arts overtuigd van uitzichtloos lijden, botst soms met visie van de familie
34
Q

Wat zijn de geriatric giants?

A
  • Cognitieve beperking (verminderd geheugen/intellectualiteit)
  • Immobiliteit/Instabiliteit
  • Incontinentie
  • Iatrogeen (door behandeling/interventie)
35
Q

Wat is een delirium?

A

Acute verwardheid dat vaak een signaal is van een ziekte
- Kenmerken: ontstaat snel, fluctuaties in beloop en aandachtstoornissen
- Groot probleem!: 60-80% op IC, 15-53% na operatie
- Gevolgen: langere tijd in het ziekenhuis, meer kans op complicaties, cognitieve achteruitgang, verlies van zelfstandigheid en mortaliteit

36
Q

Hoe kun je de diagnose van een delirium stellen?

A
  1. Aandachtstoornis: verlies van aandacht, bijna een reactie, uitermate veel reactie
  2. In een korte tijd ontstaan: uren/dagen met fluctuaties gedurende de dag
  3. Cognitieve stoornis: geheugenverlies, desoriëntatie, taal

–> 1 en 3 komen niet door een onderliggend neurocognitief ziektebeeld
–> oorzaak is altijd een organische oorzaak (somatisch/medicamenteus/etc.)

37
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een delirium?

A

Ziek zijn (comorbiditeiten)!
- Leeftijd en mannelijk geslacht
- Vooraf bestaande risicofactoren: o.a. dementie, eerder delirium, gehoor-/gezichtsstoornissen, polyfarmacie, depressie, functiebeperking
- Uitlokkende factoren: infectie, operatie, trauma, medicatie, ziektes die zorgen voor inflammatie
- Kan ook komen door medicijnen: anticholinergisch, benzodiazepines, dopamine agonisten

38
Q

Hoe is een delirium te voorspellen?

A

APACHE-score invullen a.d.h.v. vitale functies
–> patiënten herkennen en oriënterende protocollen invoeren
–> in 32-67% diagnose gemist door bijv. op de spoed en de patiënt kan niet goed aangeven wat er gebeurd is

39
Q

Hoe is een delirium te behandelen?

A

Er bestaat geen anti-deliriumpil, maar wel:
- Zo snel mogelijk de onderliggende oorzaak behandelen
- Antipsychotica geven als de patiënt sterk geagiteerd is (Haldol): werken door blokkade dopamine2 receptoren
–> vaak gebruik van neveneffecten van andere medicamenten; bijv. voor sedatie en zie de afbeelding

–> elke dag langer een delirium leidt tot 17% mortaliteitsrisico

40
Q

Wat is het verschil tussen dementie en een delirium?

A
  • Dementie: chronisch ontstaan, vergeetachtigheid, traagheid van denken
    –> want het is: syndroom van achteruitgang van het geheugen (verplicht symptoom) met andere cognitieve functies, met veranderingen van gedrag en persoonlijkheid
  • Delirium: acuut ontstaan, fluctuaties, agitatie, verwardheid, aandachtstoornis, hallucinaties,
41
Q

Wat zijn kernsymptomen bij dementie?

A

Geheugenproblemen en:
- Afasie: taalstoornis
- Agnosie: stoornis in herkennen van objecten, geluiden en structuren in afwezigheid van sensoriële stoornissen
- Apraxie: geheel (gedeeltelijk) onvermogen om handelingen uit te voeren, zonder sprake van verlamming
- Stoornis in uitvoerende functies: stoornis in abstraheren, logische gevolgtrekking maken, organiseren, plannen maken en doelgericht handelen

–> minimaal 6 maanden aanwezig (chronisch) en leiden tot significante beperkingen in sociaal en beroepsmatig functioneren

42
Q

Wat zijn oorzaken van dementie?

A
  • Alzheimer: 40% (neurodegeneratief)
  • Vasculair: 30-40% (bijv. stroke, subduraal hematoom)
  • Parkinson: 15% (neurodegeneratief)
  • Overig: 5%: kan ook komen door maligniteiten, trauma, intoxicaties, hypoxie, metabolische ziekten, infecties

–> neurodegeneratief geeft vaker corticale problemen en vasculair of overig geeft subcorticale problemen

43
Q

Hoe verloopt de diagnose van dementie?

A
  1. Dementie? Is er echt sprake van dementie
  2. Welke soort dementie?
    - Anamnese en heteroanamnese
    - Klinische presentatie patiënt: uiterlijk, houding, verzorgen, contact maken, spraak, taal, opvallend gedrag, head-turning sign (bevestiging zoeken bij familie na beantwoorden vraag)
    - Neuropsychologisch onderzoek voor geheugen, taal, oriëntatie, bewustzijn, concentratie, intelligentie, waarneming, stemming, effect, impulsiviteit, ziektebesef, inzicht
    - Aanvullend onderzoek: lab (Hb, Ht, ery’s, glucose, Na, Ca, leverfunctie, Kreat, TSH, vitamine B1/6/11/12 en albumine), beeldvorming, hersenvocht (niet vaak), genetica (bepaalde vormen die genetisch bepaald zijn)
44
Q

Hoe is het beloop van dementie?

A

Er afhankelijk van welke soort
- Blauwe lijn: ziekte van Alzheimer
- Rode lijn: vasculair probleem, telkens achteruitgang bij een probleem
- Groene lijn: meer Parkinson dementie

45
Q

Hoe benader je patiënten bij dementie?

A
  • Activities: als 2e, invloed op functioneren
  • Behaviour: als 3e, invloed op gedrag
  • Cognition: als 1e, geheugenklachten
46
Q

Wat is een valincident, hoeveel zijn er per jaar en bij welke personen gebeurt dit vaak?

A

Valincident: onbedoelde verandering van de lichaamspositie die resulteert in het neerkomen op de grond (of op een lager niveau) –> hartaanval of aanrijding behoren hier niet toe

3 miljoen valincidenten per jaar, 1 op de 3 70+ valt 1x per jaar en 50% hiervan valt meerdere malen per jaar
- Vooral bij kinderen (ongeluk), ouderen (heterogeen probleem) en sporters –> bij ouderen comorbiditeiten, polyfarmacie, frailty, cognitieve stoornissen –> bij beide revalidatie nodig

47
Q

Wat zijn de gevolgen van valincidenten?

A

10% erge ongelukken (bijv. heupfractuur (1-2%)), 3-5% andere fracturen, 5% minder erg
- licht weke-delen trauma (28%), ernstig weke-delen trauma (11%), fractuur (6%)
- 1 op 20 vereist ziekenhuis opname, 40% v.d. opnames in zorginstellingen komt door een val

1jaars mortaliteit is 20%, 1/3 heeft een slechtere functie/mobiliteit en er is kans op psychologische problemen (angst om te vallen, isolatie)

48
Q

Wat zijn intrinsieke en extrinsieke risicofactoren voor valincidenten?

A
  • Intrinsiek: eerdere val, medische condities, cognitieve achterstand, fysiek functioneren, kracht, balans, sensorische achteruitgang, bloeddruk problemen (BP te laag: HF omhoog, vasoconstrictie en stijging contractiliteit –> slechte baroreceptoren)
  • Extrinsiek: obstakels, vereisten, veranderingen in milieu, drugs, medicijnen
49
Q

Wat is orthostatische hypotensie?

A

Bij opstaan gaat er ong. 0,5-1 L bloed naar de extremiteiten, hierdoor minder veneuze return, minder cardiac output en minder BP
–> normaal systeem reageert direct (maximaal <10 mmHg daling in systole)

Bij orthostase zal er >20 mmHg sytolische BP daling zijn of >10 mmHg na 3 minuten staan –> hierdoor krijgt de rest van het lichaam minder bloed en kun je bijv. duizelig worden
- Bij een verschil van 40 mmHg in systole tussen zitten en staan

–> komt door cardiovasculaire oorzaken, afgenomen intravasculair volume of autonome dysfunctie (bijv. baroreceptoren)

50
Q

Wat is een syncope?

A

T-LOC: transient loss of consciousness
- Veroorzaakt door tijdelijke complete globale cerebrale hypoperfusie –> brein wordt in het geheel niet goed van bloed voorzien (ligt aan hartfrequentie, slagvolume en perifere weerstand)
- Plotseling ontstaan, korte duur en compleet herstel

–> flauwvallen door epilepsie/hypoglycemie/TIA is geen syncope, flauwvallen door bijv. een hartritmestoornis wel