H15 de late volwassenheid Flashcards

1
Q

vroege ouderdom ( ook wel de jonge bejaardheid of derde leeftijd)

A
  • tussen de 60 à 65 en 75 à 80 jaar
  • mensen/senioren die meestal op pensioen zijn maar nog zelfstandig leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoge ouderdom (ook wel de hoogbejaardheid of de vierde leeftijd)

A
  • tussen de 75 à 80 jaar
  • bij die ouderen wordt de zorgbehoefte groter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fysieke ontwikkeling (late)

A
  • grove motoriek gaat achteruit
  • lichamelijke beweging dreigt in een negatieve vicieuze cirkel terecht te komen
  • kracht en de soepelheid van de spieren verminderen –> bewegen moeilijker en pijnlijker
  • verminderde evenwichtszin + tragere reactiesnelheid –> meer schrik om te vallen
  • minder spontaan bewegen + bepaalde activiteiten vermijden –> spieren worden niet meer geoefend en worden ze nog stijver
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschil ouderdomsvergeetachtigheid en dementie

A

bij dementie is er een abnormale achteruitgang van de werking van het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

feitenkennis

A

ouder mensen hebben al veel meegemaakt, gelezen en geleerd. Ze hebben vaak een grotere algemene kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verbanden leggen

A

ouderen kunnen de vele informatie die ze gedurende hun hele leven in hun geheugen hebben opgeslagen goed met elkaar in verband brengen. Daardoor kunnen ze sneller nieuwe feiten een plaats geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

probleemoplossend denken en beoordelingsvermogen

A

ouderen slagen vaak beter in alledaagse problemen op te lossen en de juiste beslissingen te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken dementie

A
  • ernstige aantasting van het geheugen
  • verlies van contact met de realiteit, verwardheid
  • moete met het uitvoeren van dagelijkse handelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ernstige aantasting van het geheugen

A
  • kortetermijngeheugen
  • langetermijngeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kortetermijngeheugen

A

moeilijk nieuwe informatie inprenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

langetermijngeheugen

A

vergeten soms grote delen van hun leven of herbeleven in gedachten hun verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verlies van contact met de realiteit, verwardheid

A
  • desoriëntatie (verwardheid) in ruimte
  • desoriëntatie in tijd
  • desoriëntatie in persoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

desoriëntatie in ruimte

A

de persoon vindt zijn weg niet meer, dwaalt rond, weet niet meer waar alles is,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

desoriëntatie in tijd

A

de persoon weet niet hoe laat het is, welke dag of welk jaar het is. Kan ook dag en nacht verwarren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

desoriëntatie in persoon

A

de persoon herkent de mensen niet meer of verwart ze met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gevoel van afhankelijkheid

A

de oudere moet steeds meer een beroep doen op de hulp van anderen

17
Q

veranderingen in de relatie met gezinsleden en kinderen

A

als een van de partners hulpbehoevend wordt, moet de andere heel wat take op zich nemen. Ook de relatie met de kinderen verandert

18
Q

verlieservaringen en rouw

A

ouderen verliezen een deel van hun lichamelijke mogelijkheden, verliezen geliefde personen door ziekte of overlijden, moeten misschien hun huis verlaten,…

19
Q

depressie

A

een vaak voorkomend probleem op oudere leeftijd

20
Q

theorie van Erikson

A

integriteit (+) en wanhoop (-)

21
Q

integriteit (+)

A

gevoel van voldoening uit zijn voorbije leven, uit mooie herinneringen, ondanks de tegenslagen en mislukkingen die er geweest zijn

22
Q

eenzaamheid

A

komt voor bij 30% van de ouderen

23
Q

wanhoop (-)

A

dat men het gevoel heeft dat het leven mislukt is, dat men de eigen identiteit niet heeft kunnen behouden. Bovendien is er het pijnlijke besef dat men niet meer kan herbeginnen. Het leidt tot angst voor achteruitgang en de dood

24
Q

positiviteitseffect

A

de meeste ouderen zijn gelukkig. Ze worden minder snel boos, maken zich minder zorgen en maken ze ook minder ruzie dan jongere mensen