Geneeskunde 2A1 HC week 1 - 1/9 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 10 hallmarks of cancer?

A

Verzameling dingen die gebeuren van normale cel tot kankercel, niet elke kankercel hoeft aan alle hallmarks te voldoen:
1. Blijven delen: normaal groeifactoren via groeifactor receptor nodig, bij een tumorcel zelf groeifactor aanmaak of dit niet nodig voor activering (gaspedaal)
2. Remming ontwijken: normale cellen luisteren naar signalen die de groei remmen, een tumor schakelt deze groeiremmers uit
3. Celdood weerstaan: normale cellen activeren mechanismen die tot celdood leiden (apoptose), tumoren schakelen deze processen uit
4. Oneindige celdeling: normale cellen hebben een beperkte delingscapaciteit (doordat telomeren uiteinden korter worden), een tumor schakelt telomeer verlenging in (zoals in stamcellen) m.b.v. telomerase (brandstoftank)
5. Vorming van nieuwe bloedvaten: angiogenese, een groeiende tumor heeft veel voedingsstoffen nodig dus creëert een omgeving ondersteunend aan zijn groei
6. Invasie en metastase: invasie bij binnendringing van omringend weefsel met doorbraak van basaalmembraan, bij transport van tumorcellen en een nieuwe tumor spreek je van een metastase
7. Genoom instabiliteit en mutaties: eerst ophoping van mutaties voordat een tumorcel problemen oplevert, bij tumoren problemen in DNA-reparatiemechanismen –> hierdoor makkelijker mutaties
8. Deregulatie van energievoorziening: tumorcellen leven van glycolyse en zetten pyruvaat om in lactaat, hierdoor overleving in zuurstofarme perioden
9. Tumor bevorderende ontsteking: chronische ontstekingen zijn tumor bevorderend, immuuncellen ((M2)macrofagen en granulocyten) breken stroma af (afvalproduct als voedingsstof en productie groeifactoren) en bouwen het weer op
10. Ontsnapping aan het immuunsysteem: tumoren activeren mechanismen die het immuunsysteem minder actief maken (bijv. downregulatie van HLA-eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke functie kunnen ontstekingscellen rondom een tumor hebben?

A
  • Een faciliterende rol (hallmark 9)
  • Een remmende rol (hallmark 10)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is stroma?

A

De directe omgeving naast de tumor die de tumor ondersteund en angiogenese stimuleert (meer aanbod groeifactoren (HIF1-alfa, VEGF, VEGF-R))
- Ondersteunend, niet-neoplastisch bindweefsel ((fibroblasten, endotheelcellen)
- Bloedvaten
- Ontstekingscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een angiogene switch?

A

Vanaf dit punt gaat het omliggende weefsel helpen met de tumorgroei
- er zijn meer angiogene groeifactoren (bijv. VEGF, VEGF-R, HIF1-alfa) en minder groeiremmende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke stappen bestaat het proces van metastasen (bij een epitheliale tumor)?

A
  1. Invasie: migratie door basaalmembraan (detachment)
  2. Invasie: verplaatsing door extracellulaire matrix
  3. Metastase: intravasatie (binnendringen van bloedvat) (EMT = epetheliale mesenchymale transitie (afbraak stroma voor tumorverplaatsing naar bloedvat))
  4. Metastase: transport in de bloedbaan (als tumor embolus) (of via de lymfeklieren)
  5. Metastase: extravasatie en metastatic deposit
  6. Metastase: kolonisatie en uitgroei (MET = mesenchymale epitheliale transitie (uitgroei op de plek van metastase))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe en waar vind de bloedcelvorming plaats?

A

In de platte botten in het beenmerg en organen zoals de milt (opslag van voornamelijk erytrocyten), lymfeklieren (lymfatische ontwikkeling (B en T)) en thymus (T-cel ontwikkeling)
–> alles ontstaat uit 1 type stamcel (pluripotente stamcel)
–> aanwezigheid van onrijpe myeloïde cellen (blasten en promyelocyten) of lymfoïde cellen (lymfoblasten) wijzen op leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn eigenschappen van stamcellen?

A
  • Pluripotent: geven verschillende typen nakomelingen
  • Hoog delingspotentieel: uit 1 stamcel kunnen veel verschillende cellen ontstaan, maar hoeveelheid delingen is laag
  • Asymmetrische zelfvermeerdering: 1 nieuwe cel blijft hetzelfde, 1 gaat zich ontwikkelen
  • Relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden: zoals chemo en bestraling
  • Verantwoordelijk voor het lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij een stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn eigenschappen van voorlopercellen?

A
  • Geen/beperkt vermogen tot zelfvermeerdering
  • Beperkt in ontwikkeling tot 1 (unipotent) of enkele (multipotent) bloedceldifferentiatielijnen
  • Hoge delingsfrequentie, beperkte delingspotentie
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden: zoals bestraling, chemo of reactieve zuurstof
  • Verantwoordelijk voor het korte termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij een stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verloopt de klinische toepassing van een stamceltransplantatie?

A
  1. Patiënt wordt bestraald en met chemo behandeld zodat alle stamcellen en bloedcellen overleiden
  2. Allogene- (donor) of autologe (eigen) stamceltransplantatie zorgt voor beenmergherstel
    - allogeen bij ziekten van het hematopoëtisch systeem en autoloog bij solide tumoren

–> experimenteel: ook auto-immuunziekten behandelen met autologe SCT en gentherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de niche van hematopoiëtische stamcellen (HCS)?

A

HCS liggen in regulerende niches, zorgen voor:
- regulatie stamcel eigenschappen
- bescherming tegen toxische invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is stamcel homing?

A

Bij een stamceltransplantatie worden stamcellen teruggebracht in het bloed, echter gaan deze vanzelf zich weer vestigen in het beenmerg (chemoattractie) –> het beenmerg zorgt er dus voor dat stamcellen naar het beenmerg gaan en er blijven zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zorgen hematopoiëtische groeifactoren voor?

A

Zorgen voor differentiatie naar verschillende bloedcel typen
- EPO (erytropoëtine): voor erytrocyten
- G-CSF: leukocyten
- TPO (trombopoietine): voor trombocyten

–> werken d.m.v. receptoren (vaak dimeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een myeloproliferatief syndroom?

A

Mutatie (mtJAK2) in een signaalmolecuul –> hierdoor overmatige activatie van de productie van granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is leukemie?

A

Kwaadaardige (meestal levensgevaarlijke) ontsporing van de bloedcelvorming
- ongecontroleerde aanmaak of gereduceerde afbraak van niet/verminderd functionele bloedcellen
- normale bloedcelvorming onderdrukt door ophoping van onrijpe bloedcellen
- ontstaan van infecties, anemie en bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen een acute en een chronische leukemie?

A

Zie tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen een myeloïde en een lymfoïde/lymfatische leukemie?

A

Zie tabel

17
Q

Wat is de stamcel hypothese?

A

Stelt dat (myeloïde) leukemie ontstaat door genetische defecten in bloedvormende stamcellen
- door bijv. straling, mutagene stoffen, erfelijke factoren
- toename in defecten in regelgenen zorgt voor hogere kans op leukemie
- meestal 4-6 mutaties nodig voor het ontstaan van acute leukemie

18
Q

Hoe vind de diagnostiek voor patiënten met leukemie plaats?

A
  • Morfologie: kijken of het beenmerg abnormaal is
  • Immunofenotypering: kijken naar oppervlakte eiwitten op leukemiecellen (myeloïd of lymfoïd)
  • Cytogenetica: kijken naar afwijkingen in chromosomen
  • Moleculaire diagnostiek: decteren van gendefecten en een residuele ziekte na behandeling

–> allemaal om de soort leukemie, prognose en behandeling te bepalen

19
Q

Wat is een belangrijke technologische ontwikkeling voor behandeling van leukemie?

A

Next generation sequencing (NGS): relatief makkelijk in veel patiënten naar veel mutaties kijken, afwijkingen die het ontstaan, beloop of behandeling beïnvloeden, verschil tussen:
- driver mutaties: hierdoor ontwikkeling tot een leukemische stamcel
- subclonale (cluster) mutaties: buiten driver mutaties nog meer mutaties, bij een recidief altijd kijken welke cluster mutatie hiervoor verantwoordelijk was
- recidief (relapse) mutaties: nieuwe mutaties in cluster mutaties

20
Q

Hoe neemt clonale hematopoiese en het leukemie risico toe met ouder worden?

A
  • Bij zo’n 10% van de 70+ mensen zitten driver mutaties in hematopoiëtische stamcellen –> hierdoor grotere kans op leukemie en overlijden aan HVZ
  • Bij meerdere somatische mutaties of in hetzelfde gen kun je ook het risico op de leukemie schatten
    –> vraag of je dus bevolking moet gaan screenen –> want wat ga je doen als het hoogrisico mensen zijn
21
Q

Waar staat epidemiologie voor, sinds wanneer wordt het gedaan en hoe wordt dit gedaan bij kanker?

A

Wetenschap die het verspreiden en voorkomen van ziekte onder de bevolking bestudeert

Ontstond door Hippocrates (460-370 v. Chr.), principes hedendaagse epidemiologie beginnen rond 17e-19e eeuw (cholera-epidemie in London)

Bij kanker: kijken naar voorkomen, oorzaken, screening, diagnostiek, behandeling en prognose

22
Q

Wat is kankersurveillance?

A

Studie van trends die voorkomen en overleving van kanker en sterfte daaraan om de effecten van veranderende blootstelling aan (on)bekende risicofactoren te monitoren en aankopingspunten voor vervolgstudies te vinden –> effecten van preventie en screening, politieke en beleidskeuzes en omvang van de kankerlast en evolutie beoordelen

23
Q

Wat houden de volgende studiemethoden in
- Ecologisch onderzoek
- Patiënt-controle studie
- Cohort studie
- Meta-analyse ?

A
  • Ecologisch onderzoek: op groepsniveau kijken naar samenhang tussen blootstelling en ziekte, kijken naar een verschil in populaties
  • Patiënt-controle studie: berekenen van odds ratio (OR), verschil tussen mensen met risicofactor en zonder
  • Cohort studie: berekenen van relatieve risico (RR), groepen mensen volgen in de tijd
  • Meta-analyse: verschillende, soortgelijke studies bijeenpakken
24
Q

Hoe is de incidentie van kanker sinds 1989 en wat zijn de oorzaken van kanker?

A

Absolute stijging van kanker (bij 124.000 mensen in 2022 vastgesteld), echter veel vergrijzing dus is de stijging veel minder uitgesproken als de vergrijzing wordt meegenomen

Oorzaken:
- Genetisch (5-10%)
- Omgevingsfactoren/leefgewoonten: roken (30%), voeding (10-50%), overgewicht (5-10%)
- Combinatie van beiden en overig

25
Q

Welke screeningsprogramma’s voor kanker hebben we in Nederland en wat zijn de voor en nadelen?

A
  • Borstkanker: mammografie
  • Darmkanker: feces (FIT) en colonoscopie (indien FIT+)
  • Baarmoederhalskanker (uitstrijkje)

Voordelen: winst in levensjaren, laag stadium ontdekking, minder intensieve behandelingen
Nadelen: overdiagnosticering, overbehandeling

26
Q

Welke 3 manieren zijn er om de overleving te bekijken?

A
  • Absolute overleving (overall): tijd tussen diagnose en sterfte, ongeacht doodsoorzaak
  • Ziektevrije overleving (disease-specific): tijd tussen diagnose en progressie van de ziekte
  • Relatieve overleving (relative): overleving in vergelijking met dezelfde personen zonder de ziekte/aandoening, cijfer van absolute overleving gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en jaar van diagnose
27
Q

Wat is de invloed van COVID-19 op kankerdiagnoses?

A

Door de COVID-19 epidemie een afname in hoeveelheid kankerdiagnoses –> te wijten aan tijdelijk stopzetten van bevolkingsonderzoek en grotere drempel om medische zorg te zoeken, hierdoor een achterstand die nog niet is ingehaald