HC04 - Regulatie van de Waterbalans Flashcards

1
Q

Wat is osmolariteit?

A

Het aantal opgeloste deeltjes per liter oplosmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is osmolaliteit?

A

Het aantal opgeloste deeltjes per kg oplosmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer 1 mol glucose opgelost is in 1 L water, wat is dan de concentratie en de osmolariteit?

A

Concentratie: 1 mol/L
Osmolariteit: 1 osmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer 1 mol NaCl opgelost is in 1 L water, wat is dan de concentratie en de osmolariteit?

A

Concentratie Na+ of CL-: 1 mol/L
Osmolariteit: 2 osmol/L (1 deeltje Na+ en 1 deeltje CL- is dus 2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit hoeveel procent vocht bestaat een dier?

A

60% van het lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel van het vocht zit intracellulair en hoeveel extracellulair?

A

2/3 zit intracellulair
1/3 zit extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van het extracellulaire vocht, hoeveel zit er in het plasma en hoeveel in het interstitium?

A

1/4 in het plasma
3/4 in het interstitium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Overzicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat geeft de stippellijn weer in dit figuur?

A

Dat is het semipermeabele celmembraan waar alleen water overheen kan verplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met dit figuur als een hond 400 mL verliest door hijgen?

A

Bij verlies van 400 ml is je volume 2,6. Je verliest water maar geen deeltjes dus het vakje wordt hoger en smaller. Er gaat dan water uit IC naar EC om te compenseren en zo krijg je de onderbroken lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschilt de osmolariteit van urine bij verschillende diersoorten?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel moet een hond gemiddeld per dag drinken?

A

56,1-70,8 mL/kg/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de verschillende vormen van input en output van de waterbalans?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is er aan de hand bij een negatieve waterbalans?

A

Dan komt er minder water binnen dan dat er uit gaat, en krijg je hyperosmolariteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er aan de hand bij een positieve waterbalans?

A

Dan komt er meer water binnen dan dat er uit gaat, en krijg je hypo-osmolariteit. Je krijgt dan ook onderdrukking van vasopressine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke delen bestaat de Lis van Henle?

A
  • Afdalend deel (DTL)
  • Dunwandig opstijgend deel (ATL)
  • Dikwandig opstijgend deel (TAL)
17
Q

Wat zijn de eigenschappen van het afdalende deel van de Lis van Henle?

A
  • Permeabel voor water
  • Impermeabel voor natrium en chloor
  • Weinig permeabel voor ureum
18
Q

Wat zijn de eigenschappen van het dunwandige opstijgende deel van de Lis van Henle?

A
  • Impermeabel voor water
  • Permeabel voor natrium en chloor
  • Weinig permeabel voor ureum
19
Q

Wat zijn de eigenschappen van het dikwandige opstijgende deel van de Lis van Henle?

A
  • Impermeabel voor water en ureum
  • Actief transport van natrium en chloor
20
Q

Wat zie je hier?

A
21
Q

Wat voor speciale transporter zit er in het dikwandig opstijgende deel van de Lis van Henle?

A

Een NKCC transporter, die natrium, kalium en 2 chloor het lumen van de lus uitpompt. Dit is ook de transporter die lis diuretica blokkeren.

22
Q

Wat is de countercurrent multiplication?

A

Counter current multiplication in de nieren is het proces waarbij energie wordt gebruikt om een osmotische gradiënt te genereren die je in staat stelt om water uit de buisvloeistof te herabsorberen en geconcentreerde urine te produceren.
De opstijgende lus creëert een grote longitudinale interstitiële osmotische gradiënt van cortex naar papil door een enkel effect te vermenigvuldigen dat in staat is om een transepitheliale osmotische gradiënt van slechts 200 mosmol/L te genereren (CCM vergroot het osmotische werk dat een enkele opstijgende ledemaatcel kan verrichten).

23
Q

Wat wordt er nog veranderd aan de urine in de verzamelbuis?

A

Door het inbouwen van aquaporines kan er nog meer water uit het lumen worden opgenomen om de urine verder te concentreren.

24
Q

Hoe werkt het inbouwen van aquaporines?

A

Onder invloed van ADH dat bindt aan de V2 receptor

25
Q

Wat is de prikkel voor ADH afgifte?

A
  • Toename van de osmolariteit
  • Afname van het plasmavolume
26
Q

Welke delen in het lichaam geven de signalen van een toename in de osmolariteit of afname van het plasmavolume, om zo ADH afgifte op gang te laten komen?

A

De baroreceptoren (voor de druk) en de osmoreceptoren (voor de osmolariteit)

27
Q

Waar wordt ADH gemaakt?

A

Het wordt in de hypothalamus geproduceerd en in het achterste deel, de neurohypofyse, wordt het afgegeven.

28
Q

Hoe werkt de signalering van de osmoreceptoren?

A

Bij een verhoogde osmolariteit gaat er water uit de osmoreceptorcellen naar de omgeving waardoor de cellen verschrompelen. Hierdoor gaan rek-gevoelige kanaaltjes open (TRPV, kationkanaaltjes), waardoor er een positieve lading naar binnen stroomt. Dit geeft het signaal dat er ADH moet worden afgegeven

29
Q

Wat kunnen de osmoreceptoren in de pharynx doen?

A

Die kunnen snel reageren op een slok water, waardoor het dorstgevoel vrij snel al afneemt

30
Q

Wat is het effect van ADH op de urine osmolariteit?

A

Vooral in de verzamelbuis en ureter kan de urine nog vele malen geconcentreerder worden

31
Q

Wat doet furosemide?

A

Door furosemide wordt er geen NaCl uit de opstijgende lus gehaald, waardoor er minder water uittreedt in de dalende lus. Omdat de osmolariteit in het merg minder is (bij de verzamelbuizen) kun je nog wel aquaporines inbouwen, maar er wordt uiteindelijk minder water er uit gehaald waardoor je veel water in de urine hebt

32
Q
A
33
Q

Wat gebeurt er met de ADH plasmaspiegel en de urine osmolariteit bij dehydratie (bij een voor de rest gezond dier)?

A

ADH neemt toe, urine osmolariteit neemt toe

34
Q
A