HC07 - Volumeregulatie en oedeemvorming Flashcards

1
Q

Waarvoor zorgt een positieve zoutbalans?

A

Voor een toename ven het volume extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe komt het dat er extracellulaire vloeistoftoename is bij een positieve zoutbalans?

A

Vanwege de osmoregulatie: ADH en dorst zorgen er voor dat er extracellulair meer vocht komt als er extracellulair meer zout is.
Intracellulair verandert er niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In een experiment wordt honden vanaf dag 2 een dieet gegeven met 4 keer zo veel zout als eerst. Hoe reageert het lichaam hier op?

A

Het lichaam heeft een paar dagen nodig om de NaCl excretie op hetzelfde hogere niveau te krijgen als de inname ervan. Het gearceerde deel is het zout dat de hond vast houdt. Het gewicht neemt vervolgens ook toe, omdat er vocht vastgehouden wordt om het lichaam weer in balans te brengen.
Als dit dieet volgehouden wordt, zal de hond standaard die gewichtstoename behouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel zout heeft een dier vastgehouden als het een kilo zwaarder wordt (door een kilo vochtopname)?

A

300 mosmol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat laat een druk-natriurese curve zien?

A

De relatie tussen arteriële bloeddruk (BP) en NaCl uitscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe lang duurt het voordat er weer sprake is van balans?

A

Dat is afhankelijk van hoe snel de nieren reageren op de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer krimpt het ECV (m.b.t. zoutinname)?

A

Bij een negatieve zoutbalans, dus als je te weinig zout binnenkrijgt of wanneer je teveel uitplast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de prikkel voor renale excretie van NaCl?

A

Het ECV.
Niet de concentratie Na, want die blijft altijd isotoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar gaat het herstel van de zoutbalans mee gepaard?

A

Met zeer beperkte verandering van de arteriële bloeddruk (steile druk natriurese curve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zorgt een afname in het bloedvolume voor een hogere zoutopname?

A

Dat komt door extra renine secretie, waardoor het RAAS systeem gaat werken en er renaal meer NaCl wordt geabsorbeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke manieren kan er meer renine worden afgegeven?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door welke cellen wordt renine afgegeven?

A

Door de granulaire cellen in de afferente arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe gaat de bloeddruk en het volume stijgen, door de toename van renine?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zorgt angiotensine II voor het dorstgevoel?

A

Het kan de bloed-hersen-barrière over, waardoor het bij de osmoreceptoren kan komen. Dit zorgt voor het dorstgevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke plekken in de tubulus wordt zout geresorbeerd?

A

Eigenlijk overal, behalve in het dalende deel van de lis van Henle. Het grootste deel wordt terug opgenomen in de proximale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt natrium in de proximale tubulus terug gehaald?

A

M.b.v. de glucose natrium transporter

17
Q

Hoe wordt natrium in de opstijgende lis van Henle terug gehaald?

A

M.b.v. de NKCC transporter

18
Q

Hoe wordt natrium in de distale tubulus terug gehaald?

A

M.b.v. een natrium chloride transporter

19
Q

Hoe wordt natrium in de verzamelbuis terug gehaald?

A

M.b.v. een natrium kanaaltje

20
Q

Op welke plekken zorgen angiotensine II en aldosteron voor natrium opname?

A

Angiotensine in de proximale tubulus, en aldosteron in de distale tubulus en de verzamelbuis

Angiotensine beïnvloedt de natrium proton antiporter.

21
Q

Waar zorgt angiotensine II voor vasoconstrictie in de nieren?

A

Meer in de efferente arteriole dan in de afferente arteriole.

22
Q

Waarom is het effect van RAAS niet zo snel?

A

Het effect van aldosteron loopt deels via genexpressie

23
Q

Wat wordt er aangemaakt door aldosteron via genexpressie?

A

Meer natrium/kalium kanalen, meer zoutkanalen (ENaC) en meer kaliumkanalen

24
Q

Wat voor symptomen kun je vinden bij hyperaldosteronisme?

A
  • Verhoogd aldosteron
  • Hypervolemie/Hypertensie
  • Renine/angiotensine is verlaagd
  • Hypernatriëmie
  • Hypokaliëmie
25
Q

Wat voor symptomen kun je vinden bij hypoaldosteronisme?

A
  • Verlaagd aldosteron
  • Hypovolemie/Hypotensie
  • Renine/angiotensie is verhoogd
  • Hyponatriëmie
  • Hyperkaliëmie
26
Q

Wat gebeurt er als je (bij een experiment) een hond elke dag aldosteron geeft (en je de natrium inname gelijk houdt)?

A

Dit simuleert hyperaldosteronisme.
Op dag 1 is alles nog in balans, maar daarna keldert de zout excretie omdat aldosteron aangeeft dat natrium moet worden vastgehouden.
Na een paar dagen komt dit weer in balans, doordat renine en angiotensine dan laag zijn. Dit gaat dus tegen werken.

27
Q

Hoe leidt een toename of afname van het bloedvolume niet tot een verstoring in de kaliumbalans?

A
28
Q

Wat gebeurt er met de kaliumbalans bij hyperaldosteronisme?

A
29
Q

Wat gebeurt er met de kaliumbalans bij hypoaldosteronisme?

A
30
Q

Wat gebeurt er met de volumeregulatie bij een verstoring van een van de zout-retinerende regelsystemen?

A

Dan kunnen de overige regelsystemen bijsturen en zal de zoutbalans zich herstellen; aldosteron escape dankzij hoge bloeddruk

31
Q

Wat gebeurt er met de volumeregulatie bij hartfalen en nefrotisch syndroom?

A

Dat zorgt voor chronische activatie van alle zout-retinerende systemen, wat zorgt voor expansie van het ECV en oedeemvorming.
Je krijgt alleen maar veneuze stuwing.

32
Q
A