5 De wenteltrap des levens Flashcards

1
Q

welke binding tussen desoxyribonucleotiden in DNA?

A

covalente bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke binding tussen T, C en respectievelijk A, G?

A

waterstofbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn A:T en C:G van elkaar?

A

complementaire basen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

is de A:T- of C:G-binding sterker?

A

C:G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom is de C:G-binding sterker?

A
  • C:G: 3 waterstofbindingen
  • A:T: 2 waterstofbindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zit aan de 5’-kant van een DNA-streng?

A

fosfaatgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zit aan de 3’-kant van een DNA-streng?

A

OH-groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom lopen DNA-strengen meestal anti-parallel?

A

de waterstofbindingen tussen de basenparen kunnen zo op de meest energetisch gunstige manier worden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

met welke binding zijn de basen aan de suikerring verbonden?

A

glycosidebinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn somatische cellen?

A

alle cellen die niet tot de geslachtscellen behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe veel mogelijke combinaties van basenparen heeft een gen met 3000 nucleotiden?

A

4^3000 = oneindig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is DNA gebonden aan eiwitten?

A

de eiwitten leiden het vouwen van het DNA in goede banen, zodat het veilig in de kern kan zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe heet DNA en de DNA-bindende eiwitten samen?

A

chromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe heten 8 histonen samen?

A

een octomeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn nucleosomen?

A

een octomeer waar een stukje dubbelstrengs DNA omheen gewikkeld is (een ‘kraal’ van een chromatineketen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe verder het DNA is opgevouwen, hoe … het is

A

gecondenseerder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe veel chromosomen bevat iedere somatische cel?

A

46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe veel strengen DNA komt van de moeder en hoe veel van de vader?

A
  • 23 mama
  • 23 papa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke 2 typen chromatine zijn er?

A
  • euchromatine
  • heterochromatine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat voor DNA bevat heterochromatine?

A
  • condens
  • genarme gebieden
  • veel A en T basen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat voor DNA bevat euchromatine?

A
  • minder gecondenseerd
  • genrijk
  • veel G en C basen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe is het verschil tussen heterochromatines en euchromatines microscopisch te zien?

A
  • euchromatine -> lichte banden
  • heterochromatine -> donkere banden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat voor gevolg heeft het minder strak ingepakte DNA van de euchromatines?

A

makkelijker bereikbaar voor eiwitten betrokken bij omzetting DNA -> RNA (genafschrijving/transcriptie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waar spreken we van als er transcriptie van DNA plaatsvindt op een chromatine?

A

actief chromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

noem 2 biochemische verschillen tussen euchromatine (actief) en heterochromatine (voornamelijk inactief?

A
  • euchromatine gevonden aan high mobility group (HMG)-eiwitten
  • histonen vaker geacetyleerd
26
Q

wat doen histondeacetylasen (HDAC) en wat is het gevolg?

A

verwijderen acetylgroep -> DNA strakker om nucleosoom (is dus meer gecondenseed: heterochromatine)
-> DNA minder bereikbaar voor transcriptie

27
Q

uit welke 3 onderdelen is een chromosoom opgebouwd?

A
  • korte arm: p (van petit)
  • lange arm: q
  • ertussen: vernauwing: centromeer
28
Q

bevat een centromeer genetische informatie?

A

nee en is supergecondenseerd

29
Q

wat doet de centromeer tijdens celdeling?

A

correct doorgeven chromsomenw

30
Q

wat bevindt zich aan de uiteinden van chromsomen?

A

telomeren

31
Q

waar zijn telomeren voor?

A

zorgen voor stabiliteit van DNA gedurende veel celgeneraties

32
Q

leg deze locatie van een gen uit: 8p11.2

A
  • chromosoom 8
  • korte arm
  • band 11 (wordt geteld vanaf centromeer)
33
Q

wat zorgt ervoor dat het DNA niet opnieuw een helix vormt na het splitsen van de strengen?

A

single strand binding proteins

34
Q

hoe heten enzymen die de waterstofbruggen tussen twee DNA-strengen ontbinden?

A

helicasen

35
Q

het syndroom van Werner is een …ziekte ofwel een …syndroom

A

-verouderings
-progeria

36
Q

wat ontbreekt er bij het syndroom van Werner en wat voor gevolg heeft dit?

A
  • een menselijke helicase
    -DNA-replicatie gaat niet goed
37
Q

wat is ssDNA en ssRNA?

A

single strand

38
Q

wat is dsDNA en dsRNA?

A

dubbelstrengs

39
Q

waarop kan een complementaire nucleotidebase worden ingebouwd?

A

vrije 3’- OH-groep

40
Q

waar komt de energie vandaan voor het inbouwen van een nieuwe nucleotidegroep aan het DNA?

A

hydrolyse van de desoxynucleotidetrifosfaat tot desoxynucleotidemonofosfaat

41
Q

hoe heet de Y-vork die ontstaat waar het dubbelstrengs DNA uit elkaar is getrokken tot twee enkele strengen?

A

de replicatievork

42
Q

welk enzym verdubbelt daadwerkelijk het DNA?

A

DNA-polymerase

43
Q

hoe heet de streng waar continue aanbouw van nucleotiden kan aanbinden?

A

leading strand

44
Q

hoe heet de streng die voor aanbouw Okazaki-fragmenten nodig heeft?

A

lagging strand (volgende streng)

45
Q

hoe kan DNA-polymerase binden aan de lagging strand?

A

DNA-primase
- koppelt op het opengeritste DNA in de replicatievork 7-14 ribonucleotidetrifosfaten aan elkaar -> RNA-primer met 3’OH einde
- wordt verlengd met 10-20 desoxyribonucleotiden (DNA pol alpha-enzymcomplex)
- enzym wordt vervangen door DNA-polymerase epsilon op leidende streng, polymerase delta op volgende streng

46
Q

wat wordt er bedoeld met DNA is semi-conservatief?

A

beide dochtercellen krijgen 1 streng v/d moeder

47
Q

wat is een okazakifragment?

A
  • de replicatievork schuift op
  • steeds nieuwe RNA/DNA primer nodig
  • patroon RNA-primers met daaraan DNA 100-200 basenparen
48
Q

wat knipt de RNA-primer/flapje tussen het enkel- en dubbelstrengs DNA?

A

flap endonuclease = FEP-1
nuclease-enzymen

49
Q

wat dicht het gat tussen twee deoxyribonucleotiden van het begin en einde van twee okazakifragmenten?

A

DNA-ligase enzym

50
Q

waar haalt DNA-ligase zijn energie vandaan?

A

hydrolyse ATP, de nucleotiden hebben geen trifosfaatketen meer

51
Q

wat is PCNA?

A

proliferating cell nuclear antigen

52
Q

een PCNA bestaat uit … identieke subunits die zich als een … vouwen

A
  • drie
  • ring
53
Q

noem 4 functies van PCNA

A
  1. bindt aan eind RNA/DNA-primer -> DNA-pol alpha wordt vervangen door DNA-pol delta/epsilon
  2. zorgt dat pol alpha niet meer kan binden
  3. aantrekken DNA-ligase -> verbindt 2 okazaki-fragmenten
  4. voorkomt dat DNA-polymerase van de leidende streng af valt door als een ring over het DNA te glijden
54
Q

waarom valt DNA-polymerase makkelijk van het DNA af?

A

omdat het na het afmaken van een okazaki-fragment zich gemakkelijk moet kunnen losmaken om aan een andere te beginnen

55
Q

wat doet topo-isomerase 1 en waar zorgt dit voor?

A
  • opent 1 vd 2 DNA-ketens
  • maakt het aan de andere kant weer dicht
  • 1 draaiing minder
  • zie plaatje blz 57
56
Q

wat doet topo-isomerase 2?

A
  • als er supercoiling is
  • knipt beide strengen
  • maakt ze aan de andere kant weer dicht
57
Q

hoe wordt ervoor gezorgd dat DNA-replicatie niet 800 uur duurt?

A
  • meerdere plekken tegelijk replicatie
  • strartplekken zijn ORC-enzymcomplexen (origin of replication)
  • trekken DNA-helicasen aan
58
Q

waar zitten ORC-enzymcomplexen vooral?

A

G-C-rijke gebieden

59
Q

hoe wordt gezorgd dat DNA-replicatie van de leidende en volgende streng in dezelfde richting gebeurt?

A

volgende streng is 180 graden gebogen tov leidende streng.

60
Q

hoe heet het complex van DNA-polymerase epsilon, PCNA, DNA-helicase en DNA-primase?

A

replicatievork

61
Q
A