15 Celdood Flashcards

1
Q

welke 2 soorten georganiseerde celdood zijn er?

A
  • apoptose
  • autofagie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke soort celdood vindt plaats zonder dat de cel daar zelf voor kiest maar gebeurt wel volgens een strak gereguleerd patroon?

A

necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is anoikis?

A

een speciale soort apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer vindt anoikis plaats?

A

bij het loslaten van cellen van de extracellulaire matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werkt anoikis bij tumorcellen?

A

nee, ze kunnen los van de extracellulaire matrix overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verloopt het morfologische proces van apoptose?

A

Apoptose is een gestructureerd proces dat zich in 30 tot 60 minuten voltrekt. Het begint met het terugtrekken van uitstulpingen van de celmembraan, gevolgd door het vormen van onregelmatige uitstulpingen (blebbing). Het DNA wordt afgebroken, chromatine condenseert, en de cel wordt kleiner en breekt in stukjes op, die apoptotische lichaampjes vormen. zie blz 194

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke enzymen voeren het apoptoseproces uit, en hoe worden ze geactiveerd?

A

De enzymen die apoptose uitvoeren, zijn caspasen, een familie van cysteïneproteasen. Ze zijn aanvankelijk inactief (procaspasen) en moeten worden geactiveerd door proteolyse voordat ze hun functies kunnen uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt het apoptoseproces geïnitieerd?

A

Het apoptoseproces wordt geïnitieerd door proapoptotische impulsen, die kunnen leiden tot celdood via twee verschillende routes. Beide routes gebruiken initiatorcaspasen, maar uiteindelijk convergeren ze naar de uitvoerende caspasen, caspase 3 en caspase 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er met de resulterende apoptotische lichaampjes?

A

Apoptotische lichaampjes zijn klein genoeg om te worden opgenomen door andere cellen via fagocytose. Deze cellen nemen de apoptotische lichaampjes op en breken de celcomponenten verder af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de extrinsieke apoptoseroute en wanneer wordt deze geactiveerd?

A

De extrinsieke apoptoseroute, ook bekend als caspase 8-route, wordt geactiveerd wanneer externe signalen vanuit de omgeving van een cel aangeven dat de cel niet langer gewenst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke receptoren spelen een rol in deze apoptoseroute, en waarom worden ze death-receptoren genoemd?

A

Deze route is gebaseerd op de stimulatie van tumornecrosefactor (TNF)-receptoren, die death-receptoren worden genoemd vanwege de aanwezigheid van een death-domein in hun cytoplasmische regio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn enkele bekende liganden voor deze death-receptoren?

A

De bekendste liganden voor deze death-receptoren zijn Fas-ligand, TRAIL en TNFa, die meestal worden uitgescheiden door andere cellen in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt caspase 8 geactiveerd in deze route, en wat is het bijzondere aan caspase 8 in vergelijking met andere caspasen?

A

Binding van een ligand aan de death-receptor leidt tot het aantrekken van adaptormoleculen zoals FAS-geassocieerde death-domeinproteïne (FADD), gevolgd door aanhechting van procaspase 8. Procaspase 8 wordt omgezet in caspase 8 door transactivatie. Caspase 8 verschilt doordat het als inactieve monomeer in de cel voorkomt, terwijl andere caspasen als dimeren aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe vindt de activering van initiatorcaspasen plaats in deze route, en waarom is dit proces belangrijk?

A

Activering van initiatorcaspasen gebeurt door conformatieveranderingen die optreden door dimerisatie/complexvorming. Dit is belangrijk omdat initiatorcaspasen geen proteasen boven hen in de signaalcascade hebben. Autoklieving van de initiatorcaspasen maakt bindingsplaatsen vrij voor hun downstream-liganden als onderdeel van hun rijpingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer wordt de intrinsieke apoptoseroute (caspase 9) geactiveerd?

A

De intrinsieke apoptoseroute wordt geactiveerd wanneer er schade optreedt binnen de cel, zoals DNA-schade of ER-stress, die kan worden veroorzaakt door bestraling, chemotherapeutische middelen of het wegvallen van groeifactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het mechanisme achter de activering van de intrinsieke apoptoseroute?

A

Deze route is gebaseerd op het induceren van de mitochondriale membraanpermeabiliteit door de familie van Bc12-eiwitten, die antiapoptotische eiwitten (zoals Bcl-2 en Bcl-XL) en proapoptotische eiwitten (waaronder Bak en Bax) omvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt de mitochondriale membraanpermeabiliteit verhoogd, en wat gebeurt er daardoor?

A

De proapoptotische eiwitten, zoals Bak en Bax, vormen poriën in de membraan van het mitochondrion, waardoor cytochroom C het cytoplasma kan binnendringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er in een gezonde cel om dit proces tegen te gaan?

A

In een gezonde cel worden de antiapoptotische eiwitten gebonden aan de proapoptotische eiwitten, waardoor de membraanpermeabiliteit laag blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe verandert celschade het evenwicht tussen deze eiwitten?

A

Celschade leidt tot een verhoogde expressie van proapoptotische eiwitten, waardoor de antiapoptotische eiwitten zoals Bcl-2 en Bcl-XL worden weggeconcurreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke rol spelen de BH3-only-eiwitten bij de activering van de intrinsieke apoptoseroute?

A

Stressstimuli activeren BH3-only-eiwitten, zoals BAD, BIM en BID, die de antiapoptotische eiwitten inactiveren en juist de proapoptotische eiwitten activeren. Hierdoor kan meer cytochroom C uit de mitochondria lekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de rol van cytochroom C en het apoptosoom in deze route?

A

Samen met apoptotische proteaseactiverende factor i (APAF-i) vormt cytochroom C het apoptosoom, dat verantwoordelijk is voor de klieving en activering van caspase 9.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat volgt na de extrensieke of intrinsieke initiatorfase?

A

de effectorfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke caspases vertonen katalytische activiteit jegens procaspase 3 in de effectorfase van apoptose?

A

Zowel caspase 8 als caspase 9 vertoont katalytische activiteit jegens procaspase 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de rol van caspase 9 in de effectorfase van apoptose?

A

Caspase 9 activeert niet alleen procaspase 3 maar ook de effectorcaspase 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe wordt celdood door apoptose uiteindelijk bereikt?

A

Celdood door apoptose wordt uiteindelijk bereikt doordat effectorcaspasen, zoals caspase 3 en caspase 7, de cel afbreken in kleinere stukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn enkele functies van effectorcaspasen in apoptose?

A

Effectorcaspasen vernietigen de remmers van apoptose, knippen eiwitten zodat ze hun katalytisch domein verliezen, en vernietigen celstructuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe draagt caspase 3 bij aan de apoptotische celdood?

A

Caspase 3 knipt onder andere het poly(ADP-ribose)polymeerase (PARP), wat resulteert in een verhoogde gevoeligheid van het DNA voor DNA-fragmentatie door endonucleasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een kenmerkend biochemisch kenmerk van apoptose met betrekking tot DNA-fragmentatie?

A

Een van de kenmerken van apoptose is de ophoping van DNA-fragmenten van ongeveer 180 baseparen (en meervouden daarvan) als gevolg van knippen van het DNA tussen de nucleosomen.

29
Q

Hoeveel caspasen zijn er in het genoom?

A

14

30
Q

Welke caspasen spelen mogelijk een rol bij ontstekingsprocessen, en wat is hun functie?

A

Caspase 1, 4 en 5 spelen mogelijk een rol bij ontstekingsprocessen. Ze leiden tot de uitscheiding van inflammatoire cytokines en kunnen pyroptose, een inflammatoire vorm van celdood, veroorzaken.

31
Q

Waar speelt pyroptose een belangrijke rol, en welke functie heeft deze vorm van celdood?

A

Pyroptose speelt met name een rol bij de bescherming van het lichaam tegen pathogenen (virussen, bacteriën). Het ruimt geïnfecteerde cellen op en is afhankelijk van herkenning van pathogenen door het aangeboren immuunsysteem.

32
Q

Welke receptoren op de cellen spelen een rol bij het herkennen van pathogenen, en wat gebeurt er na ligandbinding aan deze receptoren?

A

Twee belangrijke families van pathogeenherkennende receptoren zijn Toll-like-receptoren (TLR’s) en NOD-like-receptoren (NLR’s). Na ligandbinding leiden deze receptoren onder andere tot stimulatie van het inflammasoom, een eiwitcomplex dat initiatorcaspasen kan activeren.

33
Q

Hoe verschilt de activering van caspase 1 (bij pyroptose) van caspase 9 (bij apoptose)?

A

Het apoptosoom is geassocieerd met caspase 9-activering, terwijl het inflammasoom caspase 1 activeert. Caspase 1 is vervolgens in staat om pro-interleukines 1β en 18 om te zetten in de mature vormen, IL-1β en IL-18, sterk pro-inflammatoire cytokines die een ontstekingsreactie op gang brengen. Pyroptose vertoont morfologische gelijkenissen met apoptose.

34
Q

waarom is autofagie eigenlijk geen celdoodmechanisme maar een beschermingsmechanisme?

A
  • het proces wordt ingezet bij zware tijden voor de cel: weinig nutriënten, tekort aan groeifactoren, andere stressfactoren
35
Q

is autofagie afhankelijk van caspasen?

A

nee

36
Q

wat is het belangrijkste morfologische kenmerk van autofagie?

A

aanwezigheid dubbelmembraanvacuoles in cytoplasmaa

37
Q

waar bestaan de dubbelmembraanvacuoles uit?

A

een isolatiemembraan (fagofoor) dat zich om een deel van het cytoplasma en de daarin zich bevindende organellen vouwt = het autofagosoom

38
Q

waar fuseert het autofagosoom mee?

A

lysosoom

39
Q

wat zit er in het lysosoom?

A

enzymen die celcomponenten kunnen afbreken

40
Q

hoe kan de cel voor een tijdje zijn functie behouden?

A

de bouwstenen afkomstig van de afgebroken celcomponenten kunnen worden hergebruikt

41
Q

wat is een belangrijke initiator van autofagie?

A

mTOR

42
Q

wat activeert autofagie in afwezigheid van mTOR?

A

ULK

43
Q

hoe werkt autofagie op deeltjesniveau?

A
  1. mTOR niet meer gefosforyleerd door gebrek aan nutriënten > inactief mTOR
  2. mTOR (een kinase) kan enzymatische activiteit niet meer uitvoeren
  3. ULK wordt niet meer geremd (wordt niet meer gefosforyleerd)
  4. ULK en Beclin/Atg14/Vps34 zorgen voor aangroeien isolatiemembraan/ fagofoor (Atg9 levert lipiden)
  5. Vsp34 fosforyleerd Pi3 tot Pi(3)P
  6. Pi(3)P trekt WIPI1 en WIPI2 aan
  7. zorgen voor elongatie en sluiting dubbelmembraan met Atg12,5,16L
  8. LC3 associeert met groeiende membraan en blijft aanwezig tot fusie met lysosoom -> wordt gebruikt om aan te tonen dat autofagie aanwezig is
44
Q

wanneer wordt apoptose geïnitieerd?

A
  1. als een cel te oud is
  2. als de cel haar functie uitgeoefend heeft of niet meer kan uitoefenen
  3. wanneer de cel in contact komt met specifieke apoptose initiërende factoren
45
Q

is mTOR als er genoeg nutriënten en groeifactoren aanwezig zijn gefosforyleerd/actief o juist niet?

A

gefosforyleerd en actief, ook wel poortwachter autofagie

46
Q

wat gebeurt er bij gebrek aan voeding met AMPK?

A

wordt gefosforyleerd -> mTOR wordt geremd -> verminderde fosforylering ULK-complex -> actief ULK complex

47
Q

waarom treedt necrose op?

A

vaak per ongeluk

48
Q

kan necrose schadelijk zijn voor een organisme en waarom?

A

ja, de kapotte cellen laten hun inhoud ongecontroleerd los in de omgeving, waarmee ook toxische stoffen vrijkomen + er ontstaat een ongecontroleerde immunologische reactie -> te weinig fagocyterende cellen die alles opruimen -> ring rood ontstoken weefsel rond necrotische cellen

49
Q

waardoor wordt necrose veroorzaakt?

A

zuurstofradicalen, stikstofoxide, gebrek aan zuurstof omgeving cel (ischemie), mechanische beschadiging weefsel -> nectrotiserend weefsel moet meestal chirugrisch worden verwijderd

50
Q

noem kenmerken die necrotische cellen wel/niet hebben

A
  • wel verandering in de kern, maar geen 200 bp DNA-fragmenten en beperkte kerncondensatie (opmerkelijk voor apoptose)
  • vacuolisatie cytoplasma, maar niet dubbelmembraanfagosomen (karakteristiek voor autofagie)
51
Q

wat gebeurt in het ER?

A

eiwitten worden gevouwen -> functioneel eiwit naar cytoplasma

52
Q

hoe heet de cellulaire respons die overlap toont met autofagie en apoptose?

A

UPR, unfolded protein response

53
Q

hoe ontstaat ER-stress? 3 dingen

A
  • slecht gevouwen eiwitten hopen op in het ER -> ER-zwelling -> ER-stress
  • verhoogde eiwitproductie, na bijv infectie virus
  • celdeling overgeactiveerd (kankercellen)
54
Q

wat gebeurt bij de UPR?

A

slecht gevouwen eiwitten worden herkend en afgebroken zie figuur 15.7 blz 202

55
Q

waardoor worden eiwitten tijdens de UPR afgebroken?

A

het proteosoom

56
Q

waaruit bestaat het proteosoom?

A

proteosoom is 26S-eiwitcomplex:
- 20S-subunit
- 2 19S-regulatoire subunits
zie figuur 15.8 blz 203

57
Q

wanneer is proteasomale afbraak nog meer van toepassing, buiten ER-stress?

A

goed gevouwen eiwitten kunnen ook worden afgebroken
- eiwitten die niet meer nodig zijn
- eiwitten waarvan hun (langdurige) aanwezigheid schadelijk is voor de cel
- bij signaaltransductie: afbraak van remmers activeert een signaleringsroute

58
Q

waar wordt de extracellulaire matrix door gekenmerkt?

A

voortdurende opbouw en afbraak

59
Q

waar is de extracellulaire matrix een verzamelnaam voor?

A

structuren die deel uitmaken van biologische weefsels, maar zich buiten cellen bevinden -> bieden stevigheid en structuur aan weefsels
- vooral bindweefsel en botweefsel kenmerken zich door de aanwezigheid van een uitgebreide extracellulaire matrix

60
Q

afbraak extracellulaire matrixcomponenten door:

A

zymogenen (pro-enzymen) -> activatie

61
Q

waar bestaat extracellulaire matrix uit

A

langgerekte vezelachtige eiwitten: collageen, fibronectines, elastines en lange suikerketens: minoglycanen (GAG)

62
Q

extracellulaire matrix aangelegd door:

A

botweefsel: osteoblasten
overig: fibroblasten

63
Q

extracellulaire matrix afgebroken door:

A

botweefsel: osteoclasten

64
Q

enzymen betrokken bij afbraak en herstructurering extracellulaire matrix:

A

MMP’s (matrixmetalloproteasen)
serineproteasen: trypsine, chymotrypsine, elastase

65
Q

trypsine en chymotrypsine

A
66
Q

te weinig trypsine en chymotrypsine

A

pancreaskanker of taaislijmziekte
- behandelen met tabletten met deze enzymenm

67
Q

metalloproteasen en elastase-enzymen

A

hermoduleren bindweefsel lichaam

68
Q

hoe spelen elastasen een rol tegen bacteriële invasie?

A

worden door granulocyten en fagocyten uitgescheiden -> knippen bacteriële membraan kapot