Fiction 1 - Dutch Vocabulary with Example Phrases Flashcards
Only memorise the word. The example phrases are there for context. I do recommend reading the phrases out loud as you study
look - She averted her gaze and stirred in the empty cup.
blik - Ze wendde haar blik af en roerde in het lege kopje.
shoulder - I wrapped my arms around her shoulders and pressed her head against my chest.
schouder - Ik sloeg mijn armen om haar schouders en drukte haar hoofd tegen mijn borst.
window - He looked out the window at the empty street.
raam - Hij keek uit het raam naar de lege straat.
to keep silent about - We kept silent because it didnt make sense for anyone to tell around.
zwijgen - We zwegen omdat het voor niemand zin had het rond te vertellen.
chair - In the living room the chairs had been placed against the wall.
stoel - In de huiskamer waren de stoelen tegen de muur gezet.
glass - Viktor poured a glass of spring water.
glas - Viktor schonk een glas bronwater in.
to nod - I nod in satisfaction and sit on the edge of the bed.
knikken - Ik knik tevreden en ga op de rand van het bed zitten.
sudden - Henk suffered the sudden loss of his only brother.
plotseling - Henk leed onder het plotselinge verlies van zijn enige broer.
to shake - The tree shook in the wind.
schudden - De boom schudde in de wind.
further - After that purchase I continued into town to have a cup of coffee somewhere.
verder - Na die aankoop ging ik verder de stad in om ergens een kop koffie te drinken.
to bend - He bent down and looked under the table.
buigen (zich) - Hij boog zich en keek onder de tafel.
Mr - Mr. De Bruin walked quietly down the street.
meneer - Meneer De Bruin liep rustig over straat.
to smile - Frederick waited a beat and smiled at his fans.
glimlachen - Frederick wachtte een tel en glimlachte naar zijn fans.
stairs - He climbs the stairs and walks through the upstairs room.
trap - Hij klimt de trap op en loopt door de kamer boven.
lip - He bites his lip and goes through his hair with his hand.
lip - Hij bijt op zijn lip en gaat met zijn hand door zijn haar.
moment - At that moment the kitchen door was opened.
ogenblik - Op dat ogenblik werd de keukendeur geopend.
afternoon - At the end of the afternoon he woke up.
middag - Aan het eind van de middag werd hij wakker.
kitchen - The kitchens of the houses have a door to the living room with the two windows.
keuken - De keukens van de huizen hebben een deur naar de woonkamer met de twee ramen.
to be frightened - I was shocked to see how he was doing.
schrikken - Ik schrok toen ik zag hoe hij eraan toe was.
coffee - Enno promised to make coffee.
koffie - Enno beloofde dat hij koffie zou zetten.
chest - Grandfather wore a large cross on his chest.
borst - Grootvader droeg een groot kruis op zijn borst.
up - She looks up at the sky as if seeing it for the first time.
omhoog - Ze kijkt omhoog naar de lucht alsof ze die voor het eerst ziet.
silence - There was a complete silence.
stilte - Er heerste een volkomen stilte.
to stare - Jonas stared at the palm.
staren - Jonas staarde naar de palm.
to cry - During the funeral my mother cried at a stretch.
huilen - Tijdens de begrafenis huilde mijn moeder aan een stuk door.
to push - lemand pressed her fingers against a mass of greasy ink.
duwen - lemand duwde haar vingers tegen een massa vettige inkt.
careful - I approached the farm with cautious steps and fear in my heart.
voorzichtig - Ik naderde de boerderij met voorzichtige stappen en angst in het hart.
to whisper - How beautiful you are he whispers.
fluisteren - Wat ben je mooi fluistert hij.
knee - In no time at all we were up to our knees in mud.
knie - Binnen de kortste keren zaten we tot halfweg onze knieën in de modder.
soon; quickly - I got along very quickly with everyone.
gauw - Ik kon het al heel gauw met iedereen goed vinden.
oh - Oh well it doesnt matter.
ach - Ach het doet er niet toe.
grey - She discovered about twenty gray hairs.
grijs - Ze ontdekte een twintigtal grijze haren.
to slide - Ama lets sand slide through her fingers.
glijden - Ama laat zand door haar vingers glijden.
coat - At least the coat offered protection from the cold.
jas - De jas bood in elk geval bescherming tegen de kou.
to shout - Then she became furious and she shouted that there were more important things in life.
schreeuwen - Toen werd ze woest en ze schreeuwde dat er belangrijker dingen in het leven waren.
to throw - Two lights cast light on the dark brown leaf.
werpen - Twee lampjes wierpen licht op het donkerbruine blad.
madam - Your husband is absolutely right maam.
mevrouw - Uw man heeft volkomen gelijk mevrouw.
almost - She looks at me almost apologetically.
haast - Ze kijkt me haast verontschuldigend aan.
sleep - The boy turned over in his sleep.
slaap - De jongen draaide zich om in zijn slaap.
breat - On the street it was freezing cold and my breath clouded through the air.
adem - Op straat was het ijskoud en mijn adem wolkte door de lucht.
wind - The wind blows from the west.
wind - De wind waait uit het westen.
friendly - I looked into the friendly face of my teacher.
vriendelijk - Ik keek in het vriendelijke gezicht van mijn lerares.
tear - She dried the risen tears with the tip of her apron.
traan - Ze droogde de opgekomen tranen met de punt van haar schort.
cheek - I felt my cheeks glow.
wang - Ik voelde mijn wangen gloeien.
belly - They laugh that their bellies are shaking.
buik - Ze lachen dat hun buik ervan schudt.
bottle - He grabbed a fies cola from the fridge.
fles - Hij pakte een fies cola uit de koelkast.
trousers - I was wearing wide white pants.
broek - Ik droeg een wijde witte broek.
telephone - She felt the phone ring in the pocket of her kimono.
telefoon - Ze voelde de telefoon overgaan in de zak van haar kimono.
shoe - She kicks off her shoes and sits on my bed.
schoen - Ze schopt haar schoenen uit en gaat op mijn bed zitten.
to push - The dogs were drooling for their filled bins.time is running out: Im going to hurry time is running out.
dringen - De honden stonden kwijlend om hun gevulde bakken te dringen.de tijd dringt: Ik ga me haasten de tijd dringt.
memory - A memory from over a decade ago came up.
herinnering - Een herinnering van meer dan tien jaar geleden kwam omhoog.
brown - A brown beetle ran between the golden hairs on my arm.
bruin - Een bruine kever liep tussen de gouden haartjes op mijn arm.
to crawl - The spider crawled over the wall.
kruipen - De spin kroop over de muur.
gesture - She gestured with her hand for him to hurry up a bit.
gebaar - Ze maakte met haar hand het gebaar dat hij een beetje op moest schieten.
sky - The sky above me was blue.
hemel - De hemel boven me was blauw.
stone - Mother was on her knees on the blue stones of the place.
steen - Moeder zat op haar knieën op de blauwe stenen van het plaatsje.
floor - She saw him in the corner of the room busy pulling the shelf out of the floor.
vloer - Ze zag hem in de hoek van de kamer bezig de plank uit de vloer te trekken.
body - I yanked the garment off her body.
lijf - Ik rukte het kledingstuk van haar lijf.
to run - He turned and ran out of the park.
rennen - Hij draaide zich om en rende het park uit.
laugh; smile - Again that reassuring smile on his face.
lach - Weer die geruststellende lach op zijn gezicht.
cigarette - He lit a cigarette.
sigaret - Hij stak een sigaret op.
skin - He had brown skin and firm upper arms and thighs.
huid - Hij had een bruine huid en stevige bovenarmen en dijen.
to hide - She hid her face in her hands.
verbergen - Ze verborg haar gezicht in haar handen.
tone - The tone of his voice scared me.
toon - De toon van zijn stem maakte me bang.
odour - I only remember the smell of the spices.
geur - Ik herinner me alleen nog de geur van de kruiden.
tooth - I set my teeth on a tasty apple.
tand - Ik zette mijn tanden in een lekkere appel.
to hesitate - The boys hesitated to pick up the candies.
aarzelen - De knapen aarzelden om de snoepjes op te rapen.
to dress - I dont like to be dressed sloppily.
kleden - Ik houd er niet van slordig gekleed te gaan.
earth - Even the soil in the flower pots was covered with white crusts.
aarde - Zelfs de aarde in de bloempotten was bedekt met witte korsten.
mind; spirit - The dreams had left fleeting images in her mind.
geest - De dromen hadden vluchtige beelden nagelaten in haar geest.
to burn - Candles were burning in the room.
branden - In de kamer brandden kaarsen.
smile - He forced a smile and followed her into the room.
glimlach - Hij forceerde een glimlach en volgde haar de kamer in.
up - Ariane got up from her chair and smoothed out her clothes.
overeind - Ariane kwam overeind uit haar stoel en streek haar kleren glad.
narrow - The house we lived in was on a narrow street.
smal - Het huis waarin wij woonden lag aan een smalle straat.
bread - At three oclock he ate a piece of bread with tuna.
brood - Om drie uur at hij een stuk brood met tonijn.
once; as soon as - As soon as it began to get dusk they laid down to sleep.
zodra - Zodra het begon te schemeren legden ze zich te slapen.
to donate - The blacksmiths shop I donate to you.
schenken - De smidse schenk ik aan jou.
cheerful; merry - They sang a happy song together.
vrolijk - Ze zongen samen een vrolijk liedje.
cupboard - Her closet was full of packs of rusks and jars of honey.
kast - Haar kast stond vol pakken beschuit en potten honing.
to mumble - He mumbled something and walked on quickly.
mompelen - Hij mompelde iets en liep snel door.
neck - I can see her veins throbbing in her neck.
nek - Ik zie haar aders kloppen in haar nek.
throat - His throat wasnt getting any better.
keel - Zijn keel werd er niet beter op.
to sigh - She sighed deeply to break the stream of thoughts.
zuchten - Ze zuchtte diep om de stroom gedachten te doorbreken.
to tremble; to shake - My legs were still shaking as I walked to the bathroom.
trillen - Mijn benen trilden nog toen ik naar de badkamer liep.
hey - Its kind of important to you isnt it?
hé - Het is nogal belangrijk voor je he?
continuous - Many of our listeners complain of constant headaches.(adv) They are constantly watching each other.
voortdurend - Veel van onze luisteraars klagen over voortdurende hoofdpijn.(adv) Ze houden elkaar voortdurend in de gaten.
forehead - The sweat is on his forehead.
voorhoofd - Het zweet staat op zijn voorhoofd.
to smoke - A few years ago she quit smoking.
roken - Een paar jaar geleden is ze gestopt met roken.
to dance - People could dance to music of all styles in different halls.
dansen - Men kon in verschillende zalen dansen op muziek van alle stijlen.
bare - She feels something on her bare feet.
bloot - Ze voelt iets aan haar blote voeten.
mirror - I crawled to the bathroom and looked at myself in the mirror.
spiegel - Ik kroop naar de badkamer en bekeek mezelf in de spiegel.
wooden - I walked up to the wooden fence.
houten - Ik wandelde tot bij de houten schutting.
fire - So he gets up and starts to light the fire.
vuur - Dus staat hij op en begint hij het vuur aan te wakkeren.
to wave - The seer waved his cloak over his outstretched arm.
zwaaien - De ziener zwaaide met zijn mantel over zijn uitgestoken arm.
aside - She moved aside to let him through.
opzij - Ze ging opzij om hem door te laten.
distance - I stare at the farms in the distance.
verte - Ik staar naar de boerderijen in de verte.
neck - I liked him with his blond crest and the gold chain around his neck.
hals - Ik vond hem leuk met zijn blonde kuif en het gouden kettinkje om zijn hals.
thin - Saskia stood in the doorway in her thin kimono wincing.
dun - Saskia stond in haar dunne kimono te huiveren in de deuropening.
bag - One afternoon I put some clothes in a bag and walked to his house.
tas - Op een middag stopte ik wat kleren in een tas en liep naar zijn huis.
a) trace b) track - a) To my amazement she showed no sign of confusion.b) You only saw the tracks of animals there.
spoor - a) Tot mijn verwondering toonde ze geen spoor van verwarring.b) Je zag er alleen de sporen van dieren.
company - He will keep her company this afternoon.
gezelschap - Hij blijft haar deze middag gezelschap houden.
faith; religion - My faith is at odds with nature.
geloof - Mijn geloof staat haaks op de natuur.
blow - Furious he had slapped her around the ears.
klap - Woedend had hij haar een klap om de oren gegeven.
smoke - The smoke is still in his hair.
rook - De rook zit nog in zijn haren.
to enter - Guy was sitting at the bedside when we came in.
binnenkomen - Guy zat aan het bed toen we binnenkwamen.
to lean - He leaned against the bar feeling in his element.
leunen - Hij leunde tegen de bar en voelde zich in zijn element.
bird - Now and then another bird flew from one branch to another.
vogel - Nu en dan vloog nog een vogel van de ene tak naar de andere.
café; pub - The door of the café opened.
café - De deur van het café ging open.
to stop - He heard that I had stopped drawing.
ophouden - Hij hoorde dat ik opgehouden was met tekenen.
terrible - In the work halls it was a terrible noise.
verschrikkelijk - In de werkhallen was het een verschrikkelijke herrie.
shadow - Then he turned and disappeared into the shadows of the forest.
schaduw - Toen draaide hij zich om en verdween in de schaduw van het bos.
loud - He listens to loud music in his room.
luid - Hij luistert op zijn kamer naar luide muziek.
desire - He lives without any ambition and without desire.
verlangen - Hij leeft zonder enige ambitie en zonder verlangen.
tongue - His tongue slides back and forth across the outside of his teeth.
tong - Zijn tong glijdt heen en weer over de buitenkant van zijn tanden.
car - The car was almost two years old and long overdue for replacement.
wagen - De wagen was bijna twee jaar oud en al lang aan vervanging toe.
wine - She drank her wine far too quickly.
wijn - Ze dronk haar wijn veel te snel.
surprised; amazed - Her puzzled face spoke volumes.
verbaasd - Haar verbaasde gezicht sprak boekdelen.
to wash - As soon as she was inside she washed her face and hands.
wassen - Zodra ze binnen was waste ze haar gezicht en handen.
bustle; commotion - In the crowds with others around I dont dare kiss her.
drukte - In de drukte durf ik met anderen erbij haar niet te zoenen.
meat - She stood at the stove roasting the meat.
vlees - Ze stond bij het fornuis het vlees te braden.
sister - One thing the brother and sister had in common.
zuster - Eén ding hadden de broer en zuster gemeen.
to tap - There was vigorous tapping against the window.
tikken - Er werd krachtig tegen het raam getikt.
tight - Im wearing black tight pants.
strak - Ik draag een zwarte strakke broek.
to stand up - When he stood up I marveled again at his height.
opstaan - Toen hij opstond verbaasde ik mij weer over zijn lengte.
slow - He complained about the slow pace and the loss of time.
traag - Hij klaagde over het trage tempo en het tijdverlies.
vague - After all they had remained vague thoughts.
vaag - Tenslotte waren het vage gedachten gebleven.
to cut; to slice - She cut thick slices of black bread.
snijden - Ze sneed dikke sneden zwart brood.
blond - The blonde woman looked at the water.
blond - De blonde vrouw keek naar het water.
curtain - Light penetrates through the cracks in the curtains.
gordijn - Door de scheuren in de gordijnen dringt licht binnen.
to sweep - He wiped the sweat and tears from his face.
vegen - Hij veegde het zweet en de tranen van zijn gezicht.
to dream - This night he dreamed of the sea.
dromen - Deze nacht heeft hij van de zee gedroomd.
to return - When he returned he had calmed down.
terugkomen - Toen hij terugkwam was hij gekalmeerd.
to roll - Tears rolled down her cheeks.
rollen - Tranen rolden over haar wangen.
joke - My wife could laugh at the joke.
grap - Mijn vrouw kon om de grap lachen.
to pinch - She squeezed his hand.
knijpen - Ze kneep in zijn hand.
farewell; goodbye - As they parted they kissed each other.
afscheid - Bij het afscheid kusten ze elkaar.
drunk - There is one drunk man sitting at the bar.
dronken - Er zit één dronken man aan de bar.
cloud - A clear blue sky with bright clouds sailing through it.
wolk - Een strakblauwe lucht waar heldere wolken doorheen zeilen.
bedroom - He walked into the bedroom to turn on the TV.
slaapkamer - Hij liep de slaapkamer in om de tv aan te zetten.
to rub - He rubbed his face.
wrijven - Hij wreef over zijn gezicht.
dress - She pulled her dress down and crossed her legs.
jurk - Ze trok haar jurk naar beneden en kruiste haar benen.
aunt - Your aunt and a couple of neighbors are coming in a bit.
tante - Je tante en een paar buurvrouwen komen zo.
a) room b) departure - a) The boy opened the door of a room that faced the street.b) After they left an empty house was left behind.
vertrek - a) De jongen deed de deur open van een vertrek dat aan de straatkant lag.b) Na hun vertrek bleef een leeg huis achter.
to look - I noticed that he looked tense.
uitzien - Het viel me op dat hij er gespannen uitzag.
grass - I am sitting upright in the grass and wearing a white shirt.
gras - Ik zit rechtop in het gras en draag een wit shirt.
close - She comes very close now and drops down on a chair.
dichtbij - Ze komt nu heel dichtbij en laat zich vallen op een stoel.
horse - The horse remained standing and whinnied.
paard - Het paard bleef staan en hinnikte.
pile - Piles of mail are waiting at work.
stapel - Op het werk liggen stapels post te wachten.
wet - In front of the mirror I combed my wet hair
nat - Voor de spiegel kamde ik mijn natte haar
sadness - His repentance and grief for the breakup with his wife seem sincere.
verdriet - Zijn berouw en verdriet om de breuk met zijn vrouw lijken oprecht.
box - I carefully lifted the lid off the box.
doos - Ik tilde voorzichtig de deksel van de doos.
obviously - The young healer was obviously disappointed about something.
kennelijk - De jonge heelmeester was kennelijk over iets teleurgesteld.
to approach - A black car was approaching.
naderen - Er naderde een zwarte auto.
soul - There went a man hurt to the core of his soul.
ziel - Daar ging een tot in het diepst van zijn ziel gekrenkte man.
mountain - I have been up that mountain a number of times.
berg - Ik ben een aantal keren die berg op geweest.
to bump; to knock - My elbow bumped against the iron headboard of my bed.
stoten - Mijn elleboog stootte tegen het ijzeren hoofdeinde van mijn bed.
guy - I am a normal healthy guy.
kerel - Ik ben een normale gezonde kerel.
to lift - With his last strength he lifted the child into the air.
heffen - Met zijn laatste krachten hief hij het kind de lucht in.
to smell - Her hands smell of detergent with lavender.
ruiken - Haar handen ruiken naar wasmiddel met lavendel.
to wake up - He tries to avoid waking his wife.
wekken - Hij tracht te vermijden zijn vrouw te wekken.
regret - All day I regretted my words and behavior.
spijt - De hele dag had ik spijt van mijn woorden en gedrag.
tea - He puts the tray of tea and rusks on the table.
thee - Hij zet het blad met thee en beschuit op tafel.
beer - I ordered a two sausages and a third glass of beer
bier - Ik bestelde een tweetal worstjes en een derde glas bier
to caress; to stroke - He comforted her and stroked her hair.
strelen - Hij troostte haar en streelde haar over het haar.
to possess - She possessed an excellent intellect.
bezitten - Ze bezat een uitstekend verstand.
sigh - Henk turned around with a sigh.
zucht - Henk draaide zich met een zucht om.
morning - When we woke up the next morning the men were gone.
morgen - Toen wij de volgende morgen wakker werden waren de mannen weg.
to look at - All the while he kept looking at me.
aankijken - Al die tijd bleef hij me aankijken.
somewhat - He sat up slightly.
enigszins - Hij ging enigszins overeind zitten.
clear - The weather is still beautifully clear.
helder - Het is nog steeds prachtig helder weer.
uncle - My father went out with my uncle.
oom - Mijn vader ging met mijn oom op stap.
to shine - On the ground her footsteps shine like oil.
glanzen - Op de grond glanzen haar voetstappen als olie.
in love - Maybe she had been in love with me.
verliefd - Misschien was zij wel verliefd op mij geweest.
rage - His anger gave him courage.
woede - Zijn woede gaf hem moed.
leg; paw - He had a dog that could stand stock-still on three legs.
poot - Hij had een hond die stokstijf kon staan op drie poten.
amazement - Her mouth fell open in surprise.
verbazing - Haar mond viel open van verbazing.
set; couple - We were like a bunch of villagers in the big city.
stel - We zaten als een stel dorpsbewoners in de grote stad.
completely - The brothers completely ignored him.
volkomen - De broertjes negeerden hem volkomen.
to long - I longed for someone to share everything with.
verlangen - Ik verlangde naar iemand om alles mee te delen.
pillow - He presses himself deeper into the cushions of the sofa.
kussen - Hij drukt zich dieper in de kussens van de bank.
unexpected - The unexpected fog sent his plans into disarray.
onverwacht - De onverwachte mist stuurde zijn plannen in de war.
to dive - We dive into the pool.
duiken - We duiken in het zwembad.
to lift - My father lifted me over the potholes in the road.
tillen - Mijn vader tilde me over de kuilen in de weg.
lean - She was slender and quite thin.
mager - Ze was slank en vrij mager.
to warn - I have come to warn you.
waarschuwen - Ik ben gekomen om u te waarschuwen.
fellow; bloke - I can even tell you what clothes the guy was wearing.
vent - Ik kan je zelfs nog vertellen welke kleren die vent droeg.
other side - Across the canal there is more to experience.
overkant - Aan de overkant van de gracht is meer te beleven.
eyebrow - Paul looked at them with furrowed brows.
wenkbrauw - Paul keek hen met gefronste wenkbrauwen aan.
to straighten - He slides down on his chair and stretches his long legs.
strekken - Hij schuift onderuit op zijn stoel en strekt zijn lange benen.
stuff; things - I went myself to pick up the items at his villa.
spul - Ik ging zelf de spullen in zijn villa ophalen.
familiar - It takes a moment before she hears the familiar voice.
vertrouwd - Het duurt even voordat ze de vertrouwde stem hoort.
wall - He pointed to the large clock on the wall.
wand - Hij wees naar de grote klok aan de wand.
sweat - Harry felt the sweat on his forehead.
zweet - Harry voelde het zweet op zijn voorhoofd staan.
to come home - It was little I came home with though.
thuiskomen - Het was wel weinig waarmee ik thuiskwam.
plastic - Do you perhaps have an empty plastic bag lying around?
plastic - Heeft u misschien een leeg plastic tasje liggen?
to get excited; to get worked up - All day long he had been excited by these thoughts.
opwinden (zich) - Heel de dag had hij zich door die gedachten laten opwinden.
to crack - The windshield of his vehicle was cracked.
barsten - De voorruit van zijn voertuig was gebarsten.
speech - He did not understand the speech of this region.
spraak - Hij verstond de spraak van deze streek niet.
(pair of) glasses - In the 1950s intellectuals wore this kind of glasses.
bril - In de jaren vijftig droegen de intellectuelen dit soort bril.
key - A key is turned in the lock.
sleutel - Een sleutel wordt in het slot omgedraaid.