Fiction 3 - Dutch Vocabulary with Example Phrases Flashcards
This deck contains vocabulary related to fiction, think of stories and books. Only memorise the word. The example phrases are there for context. I do recommend reading the phrases out loud as you study
mask - His face was a marble mask from which no emotion could be read.
masker - Zijn gezicht was een marmeren masker waarvan geen enkele emotie af te lezen was.
to chase - He ran a little ahead and the others chased him.
achtervolgen - Hij rende wat vooruit en de anderen achtervolgden hem.
flute - Kees slammed the door behind him and gently slid the case containing his flute under the bed.
fluit - Kees sloeg de deur achter zich dicht en schoof het koffertje met zijn fluit zacht onder het bed.
to store - His bicycle was stored in a dark loft.
opbergen - Zijn fiets werd in een donker hok opgeborgen.
tomcat - In the distance he just saw the big black male running away.
kater - In de verte zag hij nog net de grote zwarte kater wegrennen.
asphalt - The cars tires drew a dead straight line on the shiny asphalt.
asfalt - De banden van de auto trokken een kaarsrecht spoor op het glimmende asfalt.
brick - They made thousands of bricks for the new building.
baksteen - Ze maakten duizenden bakstenen voor de nieuwbouw.
a) to surrender b) to vomit - a) His struggle was in vain but he could not surrender.b) She felt nauseous as if she had to vomit at any moment.
overgeven - a) Zijn strijd was tevergeefs maar zich overgeven kon hij niet.b) Ze voelde zich misselijk alsof ze ieder moment moest overgeven.
proximity - The student takes advantage of the teachers proximity to learn a lot.
nabijheid - De leerling maakt van de nabijheid van de leraar gebruik om veel te leren.
crooked; curved - I draw the house with some crooked lines.
krom - Ik teken het huis met wat kromme lijnen.
stream - Quickly and kindly the water of a small stream flows.
beek - Snel en vriendelijk vloeit het water van een kleine beek.
to get off - The little station where I got off was just as idyllically located as I had imagined.
uitstappen - Het stationnetje waar ik uitstapte was net zo idyllisch gelegen als ik me had voorgesteld.
mild - She sold the tickets and she looked mildly ironic as she did so.
mild - Zij verkocht de kaartjes en ze keek daarbij op een milde manier ironisch.
off; away - The tomcat takes off and the pigeons flee into their loft.
vandoor - De kater gaat er vandoor en de duiven vluchten hun hok in.
photographer - The photographer focused his camera and printed.
fotograaf - De fotograaf stelde zijn toestel scherp en drukte af.
to return - She felt like doing something more before returning to the hotel.
teruggaan - Ze had zin om nog iets te ondernemen voor ze naar het hotel terugging.
beam - He groped for a flashlight that was somewhere among the beams and snapped it on.
balk - Hij tastte naar een zaklantaarn die ergens tussen de balken stond en knipte hem aan.
ladder - Lowie put a finger to his mouth and cautiously began to climb the ladder.
ladder - Lowie legde een vinger op zijn mond en begon behoedzaam de ladder te beklimmen.
to take place - It is a development that takes place very gradually.
voltrekken - Het is een ontwikkeling die zich heel geleidelijk voltrekt.
interior - The warmly lit interiors of the surrounding houses gave me a slightly wistful feeling.
interieur - De warm verlichte interieurs van de omliggende huizen gaven mij een licht weemoedig gevoel.
cradle; cot - Each time there was a baby in the crib at your house.
wieg - Telkens lag er bij jullie thuis weer een kindje in de wieg.
six months; half a year - After six months she actually still only knew me.
halfjaar - Na een halfjaar kende zij eigenlijk nog steeds alleen mij.
to permit - I afford a funny comment but she doesnt really appreciate it.
veroorloven (zich) - Ik veroorloof me een grappige opmerking maar dat waardeert ze niet echt.
innocence - The man tried to prove his innocence.
onschuld - De man probeerde zijn onschuld te bewijzen.
melody - The melody stuck in his head all day.
melodie - De melodie bleef de hele dag in zijn hoofd hangen.
to prepare - She had prepared my favorite dish.
klaarmaken - Ze had mijn lievelingsgerecht klaargemaakt.
to take - We discussed which path we would take.
inslaan - We bespraken welk pad we zouden inslaan.
to slow down - Sander slowed his stride.
vertragen - Sander vertraagde zijn pas.
around it - We walk across the lawn with the stately trees surrounding it.
eromheen - Wij wandelen over het grasveld met de statige bomen eromheen.
to watch; to follow - I checked the boat through my binoculars for as long as I could.
nakijken - De boot heb ik zo lang mogelijk door mijn verrekijker nagekeken.
resolute - With a resolute motion she pushes her daughter back into her seat.
resoluut - Met een resolute beweging duwt zij haar dochter terug op haar stoel.
to swing - The sign was swinging on a chain in front of the stairs to the wheelhouse.
schommelen - Het bordje schommelde aan een ketting voor de trap naar de stuurhut.
to come down - She lifted the hammer above her head and let it come down on the block with force.
neerkomen - Ze tilde de hamer boven haar hoofd en liet hem met kracht op het blok neerkomen.