Psychopathologie bij jongeren in gemeenschapsinstelling Flashcards

1
Q

welke gemeenschapsinstellingen?

A

Gemeenschapsinstellingen zijn instellingen waar jongeren terecht komen als ze feiten hebben gepleegd.

De Grubbe: oriëntatie, gedurende een maand.

Indien ze besluiten dat een gesloten instelling noodzakelijk is dan komen ze ofwel in de Kempen of in de Zande terecht.
De Kempen:
- Campus De Markt: jongens en meisjes
- Campus De Hutten: jongens
De Zande
- Campus Beernem: meisjes
- Campus Ruiselede: halfopen voor jongens
- Campus Wingene: gesloten voor jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is antisociaal gedrag?

A

Gedragingen en acties die in strijd zijn met sociale normen, waarden en regels

  1. heeft vaak juridische consequenties
  2. kan schadelijk zijn voor individuen en de samenleving als geheel.
  3. geassocieerd met antisociale persoonlijkheidsstoornis,
  4. een psychische aandoening die gekenmerkt wordt door een patroon van langdurig antisociaal gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale-controle theorie (Hirchi)?

A

Personen die weinig banden hebben met de maatschappij hebben een hoger risico op het plegen van feiten (geen vrijwilligerswerk, geen sociale contacten = weinig te verliezen = hoger risico op slecht gedrag stellen

  • Binding aan normen: Dit verwijst naar de mate waarin individuen zich identificeren met de waarden en normen van de samenleving. Sterke binding aan deze normen weerhoudt mensen van afwijkend gedrag.
  • Binding aan de school: Het hebben van een betrokkenheid bij school, zoals het streven naar goede cijfers, kan jongeren ontmoedigen om afwijkend gedrag te vertonen.
  • Binding aan gezin: Een hechte en ondersteunende relatie met ouders of verzorgers kan jongeren helpen om afwijkend gedrag te vermijden.
  • Binding aan vrienden: Positieve relaties met vrienden die zich ook aan sociale normen houden, kunnen jongeren weerhouden van afwijkend gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theorie van Moffit?

A

Maakt onderscheid tss
* jongeren die van jonge leeftijd feiten plegen en dat blijven doen
* jongeren die pas starten vanaf adolescentie en stoppen vanaf jongvolwassenheid

Er zijn twee ontwikkelingspaden naar het plegen van feiten.
* Enerzijds zijn er personen die op vroege leeftijd starten met antisociaal gedrag, deze gaan het langst door met het plegen van feiten (life course persistent group.
* Anderzijds de personen die vanaf en enkel in de adolescentie criminele feiten gaan plegen (adolescent limit group).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt de orthopedagogiek met deze jongeren? (6)

A
  1. Individuele Behandelplannen: Ontwikkelen van op maat gemaakte plannen voor elke jongere.
  2. Gedragsinterventies: Gericht op het verbeteren van gedrag en sociale vaardigheden.
  3. Emotionele Ondersteuning: Bieden van psychologische hulp om emotionele problemen aan te pakken.
  4. Educatieve Begeleiding: Ondersteuning op educatief vlak, indien nodig.
  5. Samenwerking: Werken met een multidisciplinair team en betrekken van de familie.
  6. Voorbereiding op Re-integratie: Helpen van jongeren bij het voorbereiden op een succesvolle terugkeer in de samenleving.

Deze aanpak is gericht op het holistisch aanpakken van de behoeften van de jongeren.

  • Je hanteert een ondersteuningsdenken
  • werkt sterktegericht.
  • Je kan focussen op hun temperament
  • hun relatie met antisociaal gedrag, opvoeding, kindkenmerken, opvoedingsvaardigheden of stijl en op welke manier het een invloed kan hebben op het gedrag van de kinderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 diagnostische benaderingen?

A
  • Categorische diagnostiek:
    focus ligt op gedrag (DSM dichotoom)
  • Dimensionale diagnostiek: gedrag als symptoom of klacht (adaptief-maladaptief, normaal -klinisch) via Youth Self Report of de Dimensionele Persoonlijkheidssymptomen Itempool
  • Functionele diagnostiek: gedrag als symptoom van onderliggend functioneren en onderliggende mechanismen (psychoanalyse)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diagnostische benaderingen bij jongeren met antiscociaal gedrag (3)

A

Categorische diagnostiek:
- Dit is als je naar gedrag kijkt en probeert te beslissen of het past in een bepaalde categorie of niet.
- Het is zoals het gebruik van een ja/nee-aanpak om te bepalen of iemand een specifiek probleem heeft volgens een vastgestelde lijst van symptomen, zoals in de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders).

Dimensionale diagnostiek:
- Hier kijken we naar gedrag en proberen we te begrijpen hoe het past binnen een schaal van normaal naar abnormaal of van aanpassingsvermogen naar niet-aanpassingsvermogen.
- In plaats van simpelweg te zeggen “ja” of “nee,” proberen we te begrijpen waar een persoon ergens tussenin zit op een continuüm van gedrag.

Functionele diagnostiek:
- Dit gaat dieper en kijkt naar het gedrag als een symptoom van wat er onderliggend aan de hand is.
- Het probeert te begrijpen waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt door te graven in psychologische mechanismen en processen, zoals bijvoorbeeld psychoanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Categorische diagnostiek?

A
  • je hebt de stoornis of je hebt het niet
  • specifieke gedragsstoornis, zoals oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) of antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD), ofwel niet.
  • individuen ofwel voldoen aan de criteria voor een stoornis, ofwel niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dimensionele diagnostiek?

A
  • in hoeverre is het aanwezig
  • een dimensionele benadering gebruikt om de ernst van het oppositionele gedrag te meten op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 geen oppositioneel gedrag aangeeft en 10 extreem oppositioneel gedrag vertegenwoordigt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functionele diagnostiek?

A

wat is het symptoom van dit gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doel diagnostiek?

A
  1. Zo volledig mogelijk de jongere in kaart brengen en kijken in welke mate een psychopathologie, sociale stoornis, de omgeving… ofzo gelinkt is aan een delict.
  2. Een verklaring zoeken naar waarom de jongere dat gedrag stelt.
  3. kijken of we bepaalde therapie kunnen opstarten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voordelen diagnostiek? 4

A
  1. Verklaring van het gedrag:
    - inzicht in de oorzaken en factoren die hebben bijgedragen aan het delinquent gedrag van de jongere.
  2. Aangrijpingspunten:
    - hoe kunnen we de persoon verder helpen
    - effectieve behandeling en ondersteuning.
  3. Gemiste comorbiditeit:
    - identificeren van bijkomende aandoeningen
    - Meerdere problemen
  4. Holistisch begrip:
    - niet alleen de symptomen,
    - ook de bredere context van hun leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nadelen diagnostiek?

A
  1. Etikettering:
    je krijgt een label en geraakt daar niet makkelijk van af
    langdurige effecten hebben, zoals stigmatisering en discriminatie.
  2. Verwachtingspatroon:
    als je zegt dat iemand een gedragsstoornis heeft dan verwacht je meteen probleemgedrag
  3. Diagnose is niet altijd vaststaand
  4. Kinderen zijn in ontwikkeling:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychopathologieën? 6

A
  1. Conduct Disorder
  2. Leerstoornis
  3. ADHD
  4. Middel gerelateerde stoornis
  5. Angst- en stemmingsstoornis
  6. Andere stoornissen: lager IQ, schizofrenie, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een conduct disorder?

A
  • ernstige psychische aandoening die wordt gekenmerkt door langdurige en herhaalde patronen van antisociaal gedrag bij kinderen en adolescenten
  • is een ernstige psychiatrische aandoening die meestal wordt gediagnosticeerd bij kinderen en adolescenten, hoewel de symptomen zich vaak al op jonge leeftijd beginnen te manifesteren.
  • een patroon van aanhoudend antisociaal gedrag
  • een gebrek aan respect voor de rechten van anderen.
  • kan ernstige negatieve gevolgen hebben voor het individu en de samenleving als geheel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een leerstoornis?

A

neurologische aandoeningen die interfereren met het vermogen van een persoon om bepaalde academische vaardigheden op een verwacht niveau te ontwikkelen.
* Dyslexie
* Dyscalculie
* Dysgrafie
* Non-verbale leerstoornis

Een leerstoornis betekent dat
- iemand moeite heeft met leren op school, zoals lezen, schrijven of rekenen
- geen gevolg is van luiheid of gebrek aan intelligentie.
- Het komt doordat de hersenen op een andere manier werken.

Er zijn verschillende soorten leerstoornissen, zoals problemen met lezen (dyslexie) of rekenen (dyscalculie). Mensen met leerstoornissen hebben extra hulp en ondersteuning nodig in de klas, zoals speciale lessen of begeleiding, zodat ze kunnen slagen ondanks hun moeilijkheden. Het doel is om hen te helpen hun volledige potentieel te bereiken en zelfvertrouwen op te bouwen.

Een leerstoornis, ook wel bekend als een leerprobleem of leermoeilijkheid, verwijst naar een blijvende moeilijkheid bij het verwerven van bepaalde academische vaardigheden of het begrijpen van bepaalde informatie, die niet kan worden toegeschreven aan externe factoren zoals een laag intelligentiequotiënt (IQ), onvoldoende instructie of sociaal-economische omstandigheden.

17
Q

Dragen leerstoornissen bij aan jeugdcriminaliteit?

A

Omgevingsfactoren
- laag opleidingsniveau
- poor parenting
- geschiedenis misdrijven ouders
- sociaal economische problemen

Biologische factoren
- neurologische gebreken
- disfunctie zenuwstelsel

  • zijn geen directe oorzaak van jeugdcriminaliteit.
  • complexe relatie tussen leerstoornissen en gedragsproblemen,

Hier zijn enkele manieren waarop leerstoornissen een indirecte rol kunnen spelen:

Frustratie en zelfbeeld: Jongeren met leerstoornissen kunnen vaak gefrustreerd raken door hun moeilijkheden op school. Dit kan leiden tot een negatief zelfbeeld, stress en emotionele problemen, wat sommige jongeren kwetsbaarder kan maken voor antisociaal gedrag.

Academische falen:
- achterop raken in hun academische prestaties.
- Dit kan hen ontmoedigen
- ervoor zorgen dat ze zich buitengesloten of onbegrepen voelen in het onderwijssysteem,
- wat problematisch gedrag kan versterken.

Peer pressure:
- kunnen zich soms gedwongen voelen om zich aan te sluiten bij negatieve groepen of peer pressure te volgen om ergens bij te horen, wat kan leiden tot betrokkenheid bij criminele activiteiten.

Het is van cruciaal belang om te benadrukken dat de aanwezigheid van een leerstoornis niet automatisch tot jeugdcriminaliteit leidt. Veel jongeren met leerstoornissen leiden succesvolle levens en vermijden crimineel gedrag dankzij de juiste ondersteuning en interventies. Vroege herkenning van leerstoornissen, gepaste speciale educatie en psychosociale ondersteuning kunnen jongeren met deze uitdagingen helpen om te gedijen in plaats van in criminele activiteiten te vervallen. Het is ook essentieel om bredere factoren, zoals sociaaleconomische omstandigheden, opvoeding en omgevingsinvloeden, in overweging te nemen bij het begrijpen van jeugdcriminaliteit.

18
Q

ADHD?

A

Neurologische stoornis die van invloed is op de aandacht, impulsiviteit en hyperactiviteit van een persoon

19
Q

Draagt ADHD bij aan jeugdcriminaliteit?

A
  • zelf veroorzaakt geen jeugdcriminaliteit.
  • er zijn complexe factoren en omstandigheden die kunnen leiden tot een verhoogd risico op betrokkenheid bij jeugdcriminaliteit
  • impulsieve beslissingen
  • aandachtsproblemen: schooluitval
  • Sociale moeilijkheden
  • co morbititeit
  • problemen met gezagsfiguren
20
Q

Wat is een Middel gerelateerde stoornis? + gevolg

A
  • Alcohol, cannabis en ander druggebruik
  • Heel veel jongeren gebruiken middelen
  • Impact op ontwikkeling
  • schooluitval, conflicten met leeftijdsgenoten en problemen binnen het gezin
  • Risicovol gedrag
  • Comorbiditeit: gaat vaak samen met depressie en angststoornissen
21
Q

Draagt middelengebruik bij aan jeugdcriminaliteit?

A

Belangrijk is om de genetische achtergrond te gaan bekijken.
- Mensen die middelen gebruiken en mensen die delicten plegen, zijn op zoek naar sensatie of ze hebben **geen goede impulscontrole. **
- Bij beide zien we meer agressie (om middelen te verkrijgen of door het pakken?).
- Het één leidt dus niet tot het ander, ze hebben gewoon veel gemeenschappelijk.
- De genetische achtergrond geeft gewoon grote kans op allebei. Als je middelen gebruikt, heb je meer kans op criminaliteit. Maar als je in de criminaliteit zit, dan heb je ook meer kans op middelengebruik.

Ja, middelengebruik kan bijdragen aan jeugdcriminaliteit. Er is een sterke correlatie tussen het gebruik van illegale drugs, alcohol en jeugdcriminaliteit. Hier zijn enkele manieren waarop middelengebruik kan bijdragen aan crimineel gedrag bij jongeren:

Diefstal en overvallen: Sommige jongeren kunnen criminele activiteiten ondernemen, zoals diefstal of overvallen, om geld te verkrijgen om hun drugs- of alcoholverslaving te financieren.

Geweld en agressie: Middelengebruik, vooral bij jongeren, kan leiden tot impulsief gedrag en vermindering van zelfbeheersing, wat kan leiden tot gewelddadige confrontaties en conflicten met anderen.

Illegaal drugshandel: Sommige jongeren worden betrokken bij de illegale drugshandel, wat leidt tot criminele activiteiten zoals drugssmokkel, drugshandel en drugsmisbruik.

Verkeersdelicten: Het rijden onder invloed van drugs of alcohol kan leiden tot verkeersovertredingen en ongelukken, wat op zichzelf crimineel gedrag kan zijn.

Vandalisme en verstoringen: Middelengebruik kan resulteren in vandalisme en verstoringen, zoals het vernielen van eigendommen of het verstoren van de openbare orde, wat als crimineel gedrag wordt beschouwd.

Het is belangrijk om op te merken dat middelengebruik niet de enige factor is die bijdraagt aan jeugdcriminaliteit. Er zijn vaak andere onderliggende oorzaken, zoals sociale en economische omstandigheden, familieproblemen, psychische gezondheidsproblemen en peer pressure, die samen met middelengebruik kunnen leiden tot crimineel gedrag bij jongeren.

22
Q

Wat is een Angst- en stemmingsstoornis ?

A

Angststoornis
- 1 op 3 jongeren onder jeugdige delinquenten
- Separatieangststoornis, paniekstoornis, obsessieve compulsieve stoornis, posttraumatische stressstoornis
- dagelijks functioneren van een persoon verstoren

Stemmingsstoornissen:
- Depressieve stoornis, dysthyme stoornis (chronisch depressief, langdurig en ernstig) , manie (extreme stemming, opwinding en energie)
- Ontwenningsgedrag: vaak als jongeren ontwennen van middelen

23
Q

Dragen affectieve stoornissen bij aan jeugdcriminaliteit?

A

3 wegen:
* Jongere zit in verontrustende situatie, in een instelling -> ontwikkeling depressie stemming
* Affectieve stoornis is aanwezig en gaan daardoor gedragsproblemen stellen als ‘acting out’
* Depressie kan sociaal functioneren aantasten -> kwetsbaar voor delinquent gedrag

  1. Zelfmedicatie en middelenmisbruik
  2. impulsief gedrag en agressie
  3. sociale isolatie en delinquentie

Zelfdestructief gedrag: Sommige jongeren met affectieve stoornissen kunnen zichzelf pijn doen of suïcidale gedachten hebben. Dit zelfdestructieve gedrag kan leiden tot impulsieve acties, waaronder pogingen tot zelfmoord, wat als crimineel gedrag wordt beschouwd.

Misbruik van stoffen: Jongeren met affectieve stoornissen kunnen vatbaarder zijn voor het gebruik van alcohol of drugs als een manier om met hun emotionele pijn en symptomen om te gaan. Dit kan leiden tot betrokkenheid bij illegale activiteiten om aan drugs of alcohol te komen.

Problemen in relaties: Affectieve stoornissen kunnen invloed hebben op de relaties van jongeren, wat kan leiden tot conflicten met familie, vrienden of romantische partners. Dit kan resulteren in geweld of andere criminele gedragingen.

Schoolproblemen: Affectieve stoornissen kunnen het moeilijk maken voor jongeren om goed te presteren op school, wat kan leiden tot spijbelen, slechte academische prestaties en betrokkenheid bij delinquent gedrag.

Impulsiviteit: Sommige jongeren met affectieve stoornissen kunnen impulsief gedrag vertonen, waaronder criminele acties. Dit impulsieve gedrag kan het gevolg zijn van een gebrek aan emotionele regulatie.

24
Q

Wat betekent comorbiditeit?

A

Gelijktijdig twee of meer verschillende medische of psychische aandoeningen heeft.

  • Vaakst zien we: middelen gerelateerde stoornis + gedragsstoornis (+ angst, affectief of beide)
25
Q

Conclusie Psychopatologie?

A
  1. Zelf na uitsluiting van CD “Conduct Disorder” (gedragsstoornis), totale aandeel jongeren met psychische problemen extreem hoog
  2. Comorbiditeit is veel voorkomend thema!
  3. Aandeel psychische stoornissen bij delinquente jongeren is 2 tot 3 keer hoger dan in algemene jongerenbevolking
26
Q

Waarom zijn er minder meisjes in GI?

A
  1. Vroeger onderzoek focuste vooral op jongens
  2. nu toenemende aandacht voor meisjes.
  3. Er zijn minder plaatsen voor meisjes omdat men dacht dat die minder delinquentie pleegden (maar dat is niet zo)
  4. Wanneer meisjes in een gemeenschapsinstelling terecht komen, is dat hun laatste stop. Vaak moeten ze langer wachten tot er een plek vrijkomt.
  5. Meisjes hebben hogere prevalentiecijfers van bijna elke psychopathologie.
  6. meisjes hebben een grotere kans om psychische problemen of aandoeningen te ervaren dan jongens.
  7. grotere mate van voorkomen of aanwezigheid van een bepaald fenomeen, zoals een ziekte, aandoening, gedrag of kenmerk in een bepaalde populatie of gemeenschap.
  8. Internaliserende (affectieve stoornissen): meer bij meisjes depressie en angststoornissen
  9. Externaliserende (CD Conduct Disorder en middel gerelateerde stoornis): ongeveer evenveel

Verklaring: de jongeren komen in GI omdat ze delinquent gedrag hebben gepleegd, en dat komt overeen met bepaalde externaliserende stoornissen

27
Q

drie redenen waarom bepaalde stoornissen vaker voorkomen bij meisjes?

A

drie redenen waarom bepaalde stoornissen vaker voorkomen bij meisjes:

1 Mildere behandeling voor meisjes:
- In gevallen waarbij meisjes symptomen vertonen van stoornissen zoals ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder), ODD (Oppositional Defiant Disorder), depressieve stoornis, separatieangst en PTSS (Posttraumatic Stress Disorder), worden ze soms mogelijk als minder ernstig beschouwd en krijgen ze daardoor een mildere behandeling.
- Dit kan te maken hebben met de beschikbaarheid van behandelingsplaatsen. Omdat er over het algemeen meer jongens dan meisjes zijn in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, moeten meisjes vaak aanzienlijk problematischer gedrag vertonen voordat ze in aanmerking komen voor plaatsing in dergelijke instellingen.

2 Gender paradox bij meisjes:
- over het algemeen een lagere prevalentie hebben van gedragsproblemen, wanneer ze deze problemen wel vertonen, kunnen ze vaak ernstiger zijn en gepaard gaan met meer comorbiditeit (de aanwezigheid van meerdere stoornissen tegelijkertijd).
- meisjes hebben minder vaak last van gedragsproblemen dan jongens, maar als ze die wel hebben, kunnen de problemen complexer en ernstiger zijn.

3 Meer risicofactoren bij meisjes:
- Meisjes kunnen, voordat ze zich overgeven aan delinquent gedrag of de symptomen van bepaalde stoornissen vertonen, meer risicofactoren ervaren.
- Deze risicofactoren kunnen variëren van sociaaleconomische omstandigheden tot persoonlijke ervaringen of traumatische gebeurtenissen.
- De aanwezigheid van deze risicofactoren kan bijdragen aan het ontstaan van psychische en gedragsstoornissen bij meisjes.

Daarnaast wordt genoemd dat alcohol- en marihuana-gebruik vaker voorkomen bij jongens en dat gedragsstoornis (CD, Conduct Disorder) vergelijkbaar is tussen jongens en meisjes, wat betekent dat het ongeveer even vaak voorkomt bij beide geslachten.

28
Q

Leg uit: genderparadox bij meisjes

A

De term “genderparadox bij meisjes” verwijst naar een
* opvallend fenomeen waarbij meisjes een hogere prevalentie hebben van bepaalde psychische problemen, zoals depressie en angststoornissen, in vergelijking met jongens, terwijl ze tegelijkertijd minder vaak betrokken zijn bij delinquent gedrag en criminele activiteiten dan jongens.

  • Deze paradox is opmerkelijk omdat, volgens traditionele verwachtingen, een hoger niveau van psychische problemen vaak samengaat met een grotere kans op betrokkenheid bij crimineel gedrag.
  • Echter, bij meisjes lijkt het tegenovergestelde vaak waar te zijn: ze hebben een hogere prevalentie van interne psychische problemen, maar ze zijn minder betrokken bij externe problemen zoals geweld en delinquentie.

De genderparadox bij meisjes
* heeft geleid tot meer onderzoek
* en aandacht voor de unieke behoeften en risicofactoren van meisjes in de geestelijke gezondheidszorg en het strafrechtelijk systeem.
* Het suggereert dat de oorzaken van psychische problemen en crimineel gedrag bij meisjes complexer zijn dan alleen geslacht en benadrukt het belang van het begrijpen van individuele en contextuele factoren die van invloed zijn op het gedrag van meisjes.

29
Q

Effecten van psychopathologie van jeugddelinquenten op individu en samenleving

A

Schade aan zichzelf:
- Meer zelfbeschadigend gedrag
- meer suïcide
- Middelen gebruiken zorgt ervoor dat het erger wordt (vicieuze cirkel)

Schade aan anderen
- De recidive is heel hoog: als ze buiten komen gaan ze vaak opnieuw feiten gaan plegen.
- Recidive is ook geassocieerd aan de psychopathologie
- Hoe meer psychopathologie/comorbiditeit, hoe meer kans dat recidive voorkomt. (Het is echter geen voorspeller: er is meer kans, maar dat wil niet zeggen dat er sws recidive zal zijn)

30
Q

Relatie jeugddelinquentie en geestelijke gezondheid (psychopathologie)

A

Jeugddelinquentie => psychopathologie (dus delinquentie leidt tot bepaalde pathologieën)

► Jongeren die in GI terecht komen, vertonen soms angst- en stemmingsstoornissen nadien,
► door in zo’n restrictieve omgeving van de GI te wonen en vervreemd te zijn van hun vrienden en familie

Psychopathologie => jeugddelinquentie (pathologieën leiden tot delinquentie)
► Door neurologische gebreken
- Moeilijk temperament, hyperactiviteit, cognitieve gebreken

► Door omgeving
- Onvoldoende ouderschap, alleenstaande ouders, moeder met geestelijke gezondheidsproblemen, verstoorde familieband, armoede, slechte relaties met leerkrachten/leeftijdsgenoten

31
Q

Wat betekent klinische implicaties?

A
  • de praktische gevolgen en toepassingen van bepaalde bevindingen, aanbevelingen of benaderingen
  • welke acties of aanpassingen moeten overwegen worden bij het behandelen en ondersteunen van jongeren met psychische problemen.
  • Deze implicaties helpen zorgverleners om de juiste beslissingen te nemen en hun aanpak aan te passen om de beste zorg te bieden aan individuele patiënten of cliënten.
32
Q

Klinische implicaties?

A
  1. Effectieve psychische en psychiatrische ondersteuning, behandeling en nazorg
  2. Standaardscreening bij intake (bv. MAYSI-2)
    - Detecteren van acute psychische problemen
    - Detecteren nood aan verdere diagnostiek
  3. Gender responsieve aanpak
    - Behandelmodellen voornamelijk gericht op mannen (gedragsmatig)
    - Meisjes nood aan relationele benadering
  4. Oog voor perceptie van behoeften van jongeren zelf
    - Overtuiging: “problemen zullen zonder hulp van buitenaf verdwijnen”
33
Q

Effectieve psychische en psychiatrische ondersteuning, behandeling en nazorg. Leg uit!

A

vereisen een geïntegreerde aanpak met aandacht voor evidence-based praktijken, persoonlijke behoeften, en continue evaluatie om de beste resultaten voor individuele patiënten te bereiken.

Evidentie-gebaseerde praktijk:
- behandelaars moeten vertrouwen op interventies en benaderingen die worden ondersteund door wetenschappelijk bewijs.
- kijken naar behandelingen die in onderzoek zijn getest en effectief zijn bevonden voor specifieke psychische aandoeningen. Het gebruik van evidence-based praktijken verhoogt de kans op succesvolle behandelingen.

Gepersonaliseerde behandeling:
- Ieder individu is uniek,
- de behandeling worden afgestemd op de specifieke behoeften van de patiënt.
- Klinici moeten zorgvuldig de symptomen, achtergrond, en persoonlijke omstandigheden van de patiënt evalueren om een behandeling op maat te ontwikkelen.

Continuïteit van zorg:
- Het bieden van effectieve nazorg is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de behandeling duurzame resultaten oplevert.
- omvatten het opstellen van nazorgplannen, het monitoren van de voortgang na de behandeling en het beschikbaar stellen van follow-upondersteuning om terugval te voorkomen.

Multidisciplinaire aanpak:
- Bij complexe psychische problemen kan het nodig zijn om een team van zorgverleners met verschillende specialiteiten in te schakelen, zoals psychiaters, psychologen, maatschappelijk werkers en verpleegkundigen.
- Deze multidisciplinaire aanpak kan helpen bij het bieden van uitgebreide en effectieve zorg.

Betrekken van de familie en het steunsysteem:
Het betrekken van de familie en andere belangrijke mensen in het leven van de patiënt kan cruciaal zijn voor het succes van de behandeling. Familieleden kunnen een ondersteunende rol spelen en helpen bij het herstelproces.

Cultuursensitieve zorg:
Het is belangrijk om rekening te houden met de culturele achtergrond en overtuigingen van de patiënt bij het ontwikkelen van behandelplannen. Cultuursensitieve zorg kan de therapeutische relatie versterken en de effectiviteit van de behandeling verbeteren.

Onderzoek en evaluatie:
- Het monitoren van de voortgang van de patiënt gedurende de behandeling is essentieel.
- regelmatige evaluaties en beoordelingen

34
Q

Standaardscreening bij intake

A

Standaardscreening bij intake (bv. MAYSI-2)
- Detecteren van acute psychische problemen
- Detecteren nood aan verdere diagnostiek

  • MAYSI-2 of vergelijkbare screeningsinstrumenten gebruiken om mogelijke acute psychische problemen op te sporen en te bepalen of verdere diagnostiek nodig is.
  • Dit impliceert dat de beoordeling bij het eerste contact grondig moet zijn.
35
Q

Gender responsieve aanpak

A
  • Behandelmodellen voornamelijk gericht op mannen (gedragsmatig)
  • Meisjes nood aan relationele benadering
  • Deze aanpak houdt rekening met het feit dat jongens en meisjes vaak verschillende benaderingen en behandelingen nodig hebben op basis van hun geslacht.
    Bijvoorbeeld, gedragsmatige behandelmodellen kunnen effectiever zijn voor jongens, terwijl meisjes mogelijk meer baat hebben bij een relationele benadering.
  • Dit heeft klinische implicaties omdat het aangeeft dat behandelaars bewust moeten zijn van de specifieke behoeften van jongeren op basis van hun geslacht en de behandeling dienovereenkomstig moeten aanpassen.
36
Q

Oog voor perceptie van behoeften van jongeren zelf

A

Oog voor perceptie van behoeften van jongeren zelf
- Overtuiging: “problemen zullen zonder hulp van buitenaf verdwijnen”

  • sommige jongeren kunnen geloven dat ze hun problemen zonder hulp van buitenaf kunnen oplossen, wat een obstakel kan vormen voor het zoeken naar professionele hulp.
  • behandelaars moeten werken aan het opbouwen van vertrouwen en een positieve therapeutische relatie met de jongere, om hen te helpen begrijpen dat professionele hulp en ondersteuning waardevol kunnen zijn.
  • Het is belangrijk om de perceptie van de jongere ten opzichte van hulpverlening te verkennen en te respecteren, terwijl tegelijkertijd de noodzaak van passende ondersteuning wordt benadrukt.
37
Q

Wat zijn belangrijke conclusies tussen gender in gemeenschapsinstellingen?

A
  • Jongens vertonen meer externaliserende stoornissen door het gebrek aan plaats voor meisjes (enkel zij met de meest ernstige problematiek)
  • Meisjes hebben de laagste prevalentie op gedragsstoornissen maar het hoogst op angst en stemmingsstoornissen
  • Meisjes die een gedragsstoornis hebben, hebben een meer ernstig en comorbide patroon van stoornissen. Socialisatiepraktijken spelen hierbij een rol omdat het van meisjes minder acceptabel is dat ze agressief zijn.
  • Meisjes die antisociaal gedrag vertonen leven inslechte omstandigheden (opeenstapeling van risicofactoren zoals trauma) en hebben complexere psychische noden.
38
Q

Wat bekijkt de DISC-IV?

A

Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC-IV). Ze bekeken de prevalentie vanuit:

  • Internaliserend vlak: stemmings of angststoornis
  • Externaliserend vlak: gedrags of middelgerelateerde stoornis