Het Bewegingsstelsel Flashcards

1
Q

Bestaat uit…

A

Skelet, spieren en gewrichten

Skelet:
- appendiculair skelet
- axiaal skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het axiaal skelet

A
  • schedel, wervelkolom en ribbenkast
  • beschermt organen
  • beschermt centraal zenuwstelsel
  • 80 botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Appendiculair skelet

A
  • bovenste en onderste ledenmaten, bekken en pectorale gordels
  • grotere ROM
  • 126 botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies bewegingsstelsel

A
  • structurele steun voor het lichaam
  • beweging dmv hefboomwerking met de spieren
  • aanhechting voor pezen
  • bescherming voor organen
  • weerstand aan fysieke krachten
  • opslag van mineralen
  • beenmerg, productie van :
    • rode en witte bloedcellen
    • bloedplaatjes
  • botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soort botten bestaan er?

A

Lange botten
Korte botten
Platte botten
Onregelmatige botten
Sesamoide botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De lange botten (functie)

A
  • grotere lengte dan breedte
  • appendiculair skelet
  • ondersteunen het gewricht
  • hefboomwerking
  • zorgen voor bewegelijkeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De lange botten (voorbeeld)

A

Humerus
Radius
Ulna
Metacarpalen (hand)
Metatasalen (voet)
Falangen (teenkootjes en vingerkootjes)
Femur
Fibula
Tibia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De korte botten (functie)

A
  • ongeveer even lang als breed
  • vervormde kubusvorm
  • zorgen voor stabiliteit
    -beperkte beweegelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Korte botten (voorbeeld)

A

Carpalen (in de pols)
Tarsalen (in de enkel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De platte botten (functie)

A
  • als schild voor de organen (bescherming)
  • plat en relatief groot
  • veel aanhechtingspunten voor spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Platte botten (voorbeeld)

A

Ribben (thorax)
Schedel (cranium)
Scapula
Sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onregelmatige botten (functie)

A
  • Bescherming van interne organen
  • wervelkolom beschermt het ruggenmerg
  • bekken beschermt de bekkenorganen
  • hechtingsplaats voor pezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onregelmatige botten (voorbeeld)

A
  • wervelkolom
  • bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sesamoide botten (functie)

A
  • kleine ronde botten omgeven door pezen
  • beschermen de pezen tegen stress
  • beschermen de pezen tegen slijtage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sesamoide botten (voorbeeld)

A

Knieschijf
Botten in de grote teen
Botten duim op de rand metacarpel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De wervelkolom bestaat uit…

A

Cervicale wervels (halswervels)
Thoracale wervels (borstwervels)
Lumbale wervels (lendewervels)
Os sacrum of heiligbeen (sacrale wervels)
Coccyx of staartbeen (staartwervels)

17
Q

Functie spierstelsel

A
  • produceren van beweging
  • stabiliseren van de beenderen
  • goede balans van het lichaam
  • vervormbaar
  • bescherming van zwakkere delen
  • produceren warmte
  • regelen autonome processen
18
Q

Welke type spieren kennen we

A

Skelet spieren
Viscerale spieren
Cardiale spieren

19
Q

Leg uit… Skeletspieren

A
  • vrijwillig te bewegen
    (onderdeel van het somatische of perifeer zenuwstelsel)
  • lopen over een of meerdere gewrichten
  • dwarsstrepen
  • verbonden door 2 of meer aanhechtingspunten
  • snelle beweging mogelijk
20
Q

Leg uit…. Viscerale spieren

A
  • gladde spieren
  • spoelvormig
  • autonoom zenuwstelsel (we kunnen deze niet stopzetten)
  • bewging van de organen
  • beweging is langzamer dan skeletspier
  • contractie kan langer aanhouden
21
Q

Leg uit…. Cardiale spieren

A
  • hartspieren
  • onvrijwillige contractie
  • vertakte vorm
  • laten het hart werken
  • dwarsstrepen
22
Q

Geef de structuur van een spier

A

Spier
Spierbundel
Spiervezels (spiercel of myocyte)
Myofibrillen
Sacromeren

23
Q

Leg uit… Spiercel / spiervezel

A
  • kan zo lang zijn als de spier
  • bevat meerdere celkernen
    Deze bevatten DNA en zorgen voor de aanmaak van eiwitten
  • bevatten satellietcellen (stamcellen)
  • hoe meer celkernen aanwezig…
    Hoe meer eiwitproductie
    Hoe meer spiermassa
24
Q

Welke verschillende benamingen zijn er tijdens een beweging fie een spier kan maken?

A

Antagonist(ontspannen) , agonist(opspannen) , synergist, stabilisator

25
Q

Wat zijn spierspoeltjes?

A
  • meten lengteverandering in de spieren
  • een directe verlening van de spier om te voorkopen dzt de spier uitgestretcht word
  • de spoer moet gaan opspannen, synergisten moeten opspannen en antagonisten moeten ontspannen
26
Q

Wat is de gogli-pees apparaat

A
  • meet de spanning in de pezen
  • zal het signaal geven dat de spier moet ontspannen
27
Q

Verklaar: motorische eenheid

A

1 motorische zenuw
Verbonden met meerdere spiervezels
Alles of niets

28
Q

Welke spierflexen (bescherming) bestaan er?

A
  • monosynaptische refelxen, stretchreflex
  • reciproke inhibitie
  • autogene inhibitie
29
Q

Welke verschillende contractievormen van spieren zijn er?

A
  • isotonische contracties
    -isometrische contracties
    -visokinetische contracties
30
Q

Leg uit: isotonische contracties

A

Spanning inbde spier blijft gelijk aan de spanning bij het begin van de contractie, alleen de lengte van de spier verandert

Vb: buiging in ellebooggewricht

31
Q

Leg uit: isometrische contractie

A

Lengte van de spier blijft gelijk aan de lengte bij het begin van de contractie, alleen de spanning in de spier verandert.

Vb: optillen van een zwaar voorwerp of drukken tegen een gefixeert voorwerp

32
Q

Isokinetische contractie

A

De spier verkort zich terwijl de spanning toeneemt

Vb: wanneer men een veer uitrekt

33
Q

Welke soort spiervezels zijn er

A

Type 1
Type 2A
Type 2B

34
Q

Leg uit: Type 1 spierweefsel

A
  • trage contractie
  • weinig kracht
  • bijna niet vermoeibaar
  • aeroob
  • goed om vet te verbranden

Denk aan duursport

35
Q

Leg uit: type 2A spiervezels

A
  • snellere contractie dan type 1
  • meer kracht
  • minder vermoeidheid dan type 2B
  • zowel aeroob als anaeroob
  • energie via khoolhydraten en glycogeen

Denk aan intervaltraining

36
Q

Leg uit: Type 2B spiervezels

A
  • snelle contractie
  • veel kracht
  • snel vermoeid
  • anaeroob

Energie : ATP en creatinefosfaat

Denk aan 1RM, sprint, all out inspanning