HC 3 + 4: Ontwikkelingsmechanismen Flashcards

1
Q

Producten na de meiose II en cytokinese van de primaire oöcyt

A

Oöcyt met poollichaampje binnen de zona pelludica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alle cellen van de mens zijn ontstaan uit 1 cel, welk?

A

De zygote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Resultaten bevruchting

A

-Herstellen 2n
-Bepalen geslacht
-Initiatie van deling en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cellen in de morula zijn …

A

totipotent (in de inner cell mass/embryoblast: pluripotent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke transcriptiefactor identificeert in het vroege embryo totipotente/pluripotente cellen.

A

Oct4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke cellen ontstaan de drie kiembladen en de weefsels mbt Oct4

A

Oct4 negatieve cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zijn de onderdelen van de drielagige kiemschijf nog pluripotent?

A

Nee, ze kunnen niet meer tot alle cellen van het embryo en toekomstige mens differentiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oct4 identificeert pluripotente stamcellen in de vroege embryo en … cellen

A

primordiale geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De pluripotente stamcellen (embryonale stamcellen ESC) kunnen worden gekweekt > bijdrage aan de …

A

normale ontwikkeling van het organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pluripotente esc’s kunnen gericht genetisch gemodificeerd worden en dan bij een drager worden ingebracht. Hoeveel ESC’s heb je minimaal nodig?

A

eentje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chimeer

A

mengeling van verschillende organismen: bv door embryonale stamcellen van muis 1 in de ontwikkelende blastocyst van muis 2 te injecteren en dan bij een drager in te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden knockout muizen gemaakt?

A

Met gemodificeerde embryonale stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cell memory

A

Tijdens ontwikkeling onthouden alle celtypen de volledige (epi)genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gurdons experiments

A

Uit kikker eicel de nucleus wegbestralen en dan donor nucleus inbrengen van donor kikker en dan ontwikkelt een kloon (heel soms, 1%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom kunnen kernen van huidcellen niet gebruikt worden voor celkerntransplatatie?

A

Ze zijn monopotent: en door behoud van epigenetische informatie zal na injectie in geënucleieerde eicel alleen maar huidcellen kunnen vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kunnen huidcellen toch gebruikt worden voor celkerntransplantatie?

A

Epigenetisch de juiste genen aanzetten in het dna voor pluripotente eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

X-inactivatie

A

Na enkele delingen van de zygote indien XX, één van de X chromosomen wordt geïnactiveerd waardoor alle genen in dat chromosoom inactief worden. Omdat dit na enkele dagen gebeurt kan een lapjeskatpatroon bestaan (bv rode en zwarte vacht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit de wit-rood-zwarte lapjeskat Rainbow is de kloon Copycat gemaakt. Copycat was echter wit-zwart. Hoe?

A

Van Rainbow is een donor-pluripotente stamcel gekozen waar het X chromosoom met rode vachtkleur al geïnactiveerd was. Via behoud van epigenetische informatie zal Copycat geen rode vacht krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kan blokkade van genen door cell memory bij celkerngetransplanteerde klonen worden tegengegaan?

A

Blokkade van remethylatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Tussen soorten is er veel variatie is genome …

A

genome sizes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk verschil is groter tussen soorten: genome sizes of aantal coderende genen?

A

Genome sizes

22
Q

De producten van het coderende DNA zorgen niet voor de voornamelijke ontwikkelingsprogramma. Wat dan wel?

A

Het regulatoire DNA en hoe dit de coderende genen reguleert.

23
Q

Welke evolutionair geconserveerde stoffen regelen soortgelijke functies bij verschillende soorten?

A

Transcriptiefactoren

24
Q

Over de embryonale stadia gaan regulatiegenen voor transcriptiefactoren aan specifiek voor dat stadium voor target genen. Hoe worden de regulatiegenen beïnvloed?

A

Door andere transcriptiefactoren

25
Q

Functie Shh

A

Posterior ontwikkeling van de ledematen (door expressie Shh in limb bud)

26
Q

Hoe wordt Shh geactiveerd?

A

Door een verweg liggende enhancer
> Bij muis zorgt deze enhancer voor expressie Shh
> een slang heeft een andere (zrs) enhancer daar die Shh niet activeerd
> crispr cas slang enhancer in muis genoom: muis zonder ledematen

27
Q

Tijdens de ontwikkeling behouden alle celtypen de volledige genetische informatie

Maar ze gaan wel verschillende genen tot expressie brengen

A

Differentiatie

28
Q

Herprogrammering

A

(On)toegankelijk maken van sets van genen

29
Q

Maturatie

A

Vermogen tot ‘volwassen’ expressie niveau

30
Q

Modulatie

A

niveau van genexpressie (fysiologische signalen)

31
Q

Differentiatie

A

Het proces waardoor cellen structureel en functioneel van elkaar gaan verschillen

32
Q

Wat stuurt de differentiatie?

A

Transcriptionele regulatie (interactie tussen transcriptiefactoren en regulatoire elementen)

33
Q

Mechanismen om dochtercellen verschillend te maken

A

-Asymmetrische deling
-Symmetrische deling

34
Q

Asymmetrische deling

A

Zustercellen worden anders ontstaan: bv alle TF’s komen in het ene deel van de moedercel en deelt tot één dochtercel en de andere dochtercel bevat geen van deze TF’s.

35
Q

Symmetrische deling

A

Door invloeden van buitenaf ontwikkelen de dochtercellen anders van elkaar.

36
Q

Een vroeg zoogdierembryo is regulatief dus kan zich goed …

A

aanpassen (als 1 cel doodgaat dan is het gevolg niet groot, de andere cellen zijn nog pluripotent en kunnen tot een gezond embryo worden gevormd)

37
Q

Verschil in de omgeving van de cellen werkt als mechanisme van differentiatie: hoe werkt dit?

A

Celcommunicatie: dichterbij gelegen cellen hebben meer onderlinge uitwisselingen van transcriptiefactoren

38
Q

Specificatie van de cellen in de inner cell mass in de vroege embryo hangt af van zijn …

A

relatieve plaats in het vroege embryo

39
Q

Patroonvorming

A

Genereren van complexe organisaties van cel ‘fates’in ruimte en tijd

40
Q

Morfogenese

A

Logische proces dat de ontwikkeling van de vorm van een organisme veroorzaakt

41
Q

Basismechanisme van signaalinterpretatie

A

Receptorbinding > second messenger > cascade > genregulering dmv activatie van TF’s > eiwitsynthese gereguleerd dmv genexpressie

42
Q

Slechts een paar signaaleiwitten worden herhaaldelijk gebruikt als inductoren /morfogenen: hoe?

A

Dezelfde liganden opnieuw gebruiken

43
Q

Laterale inhibitie

A

Een mechanisme om verschillen te creëren. Bv activering Notch in Cel A door cel B met actieve Delta. De Delta op celmembraan aan Notch en inhibeert daarmee cel A. Door expressie van Delta specialiseert cel B.

44
Q

Inductie (inductieve interactie)

A

Mechanisme om verschillen te creëren: inductiesignaal dat verspreidt over de cellen waardoor ze een ontwikkelingsfase ingaan > sequentiële inductie strategie: cellen worden beide richtingen op geïnduceerd en dit kan leiden tot meerdere ontwikkelingen sequentieel in dezelfde richting door positieve feedback van naastgelegen cellen (patronen van inductie leidt tot andere cellen)

45
Q

Morfogen

A

Signaalmolecuul dat direct inwerkt op cellen: afhankelijk van de concentraties van het morfogen zullen verschillende cellulaire processen intreden (specifieke cellulaire responsen)

46
Q

Positionele informatie

A

Afh. van concentratie van morfogen een andere differentiatie

47
Q

Welke transcriptiefactor is belangrijk bij specificering van neurale en epidermale deel van het ectoderm?

A

BMP

48
Q

Specificering neurale en epidermale ectoderm

A

Overal wordt in het ectoderm BMP geactiveerd wat epidermis induceerd maar de chorda dorsalis zorgt voor repressie van BMP waardoor daar de neurale groeve en later de neurale buis vormt. (de competente cellen willen tot neuraal weefsel differentiëren)

49
Q

Dorsoventrale patroonvorming van neurale buis: de rol van Shh (morfogen)

A

Gradatie van Shh patroon zorgt voor dorsoventrale ontwikkeling. Ventrale ontwikkeling bij hoge concentratie Shh: Floorplate

50
Q

Neurale buis delen van ventraal naar dorsaal

A

Floorplate - V3 - Motorneurons - V2 - V1 - D3- D2- D1 - Roofplate

51
Q

Shh als morfogen bindt aan receptor en indirecte:

A

Regulatie van genexpressie