HC 9 + 10: Ectoderm en Gametogenese Flashcards

1
Q

Waaruit wordt het ectoderm gevormd?

A

Overblijvende epiblastcellen die niet bijdragen aan het EEM, IEM of endoderm. De epiblast (amnionepitheel) en ectoderm gaan naadloos in elkaar over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fate map

A

Labelen van cellen of weefsels om te onderzoeken waar het terecht komt in een later stadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fate map: cellen dicht bij de primitiefstreep en rond de knoop van Hensen en craniale deel

A

Rond primitiefstreep: mesoderm
Rond knoop van Hensen: endoderm
Craniale deel epiblast: neuraal ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Delen ectoderm

A

-Niet-neuraal ectoderm
-Neurale plaat grens
-Neurale plaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat ontstaat er uit de neurale plaat?

A

De neurale buis > CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Primaire neurolatie

A

> Ectoderm verdikt zich (op geleide van chorda dorsalis) tot de neurale plaat (craniaal van knoop van Hensen)
laterale delen van neurale plaat welven naar dorsaal: ontstaan neurale wallen en neurale groeve
Fuseren van de neurale wallen: neurale buis
Door plooivorming komt de neurale buis midden binnen het IEM te liggen (het andere ectoderm groeit om de buis heen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brede craniale deel neurale buis ontwikkelt tot de .. en het smalle caudale deel tot de …

A

Hersenen; ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De holte van de neurale buis is een afsnoering van de :

A

Amnionholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Begrenzing neurale plaat in craniale richting

A

Oropharyngeale membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Openingen van neurale buis aan uiteinden

A

-Neuroporus cranialis
-Neuroporus caudalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Na primaire neurulatie is de neurale buis nog niet af, in welke zin?

A

Openingen, en er mist een caudaal gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Secundaire neurulatie

A

In ongedifferentieerde staartregio gaat mesenchym zich condenseren en door een MET (mesenchymaal-epitheliale transitie) ontstaat het laatste deel van de neurale buis.
> en holte vorming in het lumen van deze buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overgang tussen neurale buisdelen uit primaire en secundaire neurlatie

A

Junctional neurale buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Primaire hersenblaasjes (craniaal > caudaal)

A

Prosencephalon, mesencephalon en rhombencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Secundaire hersenblaasjes

A

Telencephalon, diencephalon, mesencephalon, metencephalon, myelencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Telencephalon diencephalon

A

Vormen het cerebrum (grote hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Metencephalon

A

> Cerebellum (kleine hersenen)
Pons (brug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Myelencephalon

A

Medulla oblongata (verlengde merg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Truncus cerebri (hersenstam)

A

Mesencephalon, Pons (deel van metencephalon), Medulla oblongata (myelencephalon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke aanleg is er al zichtbaar in het prosencephalon?

A

Oog-aanleg en hypofyse aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Primaire groei telencephalon

A

Expansie van het gehele hersenblaasje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Secundaire groei telencephalon, plus hoe heten de delen die niet meedoen met de secundaire groei?

A

Specifieke delen groeien verder,
> maar insula van Reyl groei niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Tertiaire groei telencephalon

A

Vouwing door specifieke groei van bepaalde delen van de hersenen.
> Ontstaan gyri (ev gyrus) en sulci (ev sulcus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gyri

A

Buizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Sulci

A

Plooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Opercula

A

Dekseltjes: gevolg van secundaire groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe noemen we het holtesysteem in de hersenen gevuld met liqour (waar ook hersenvocht wordt gemaakt)?

A

Ventriculaire systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Neurale plaat grens: onderdelen neurale lijst

A

Neurale plaat grens bevat de neurale lijst. Daarin is te onderscheiden:
- Hoofd-hals-hart (HHH) regio: hart begint craniaal
- Romp regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Neurale lijst

A

De lijst van cellen tussen de neurale buis en het oppervlakte ectoderm wat eroverheen vouwt (verbinding). Deze cellen ondergaan een EMT en worden mesenchymaal. Het dissemneert door het gehele embryo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waaraan dragen neurale lijstcellen bij?

A

Aan bijna alle cellijnen uit het mesoderm: Mesoderme structuren en overige ectoderme structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Het vierde kiemblad

A

Neurale lijst

32
Q

Welke andere cellijn vinden we op de grens van het neuraal en niet-neuraal ectoderm?

A

Placode-ectoderm

33
Q

Potentie van neurale lijstcellen

A

Multipotent

34
Q

Noem structuren uit de neurale lijst

A

-Het gehele perifere zenuwstelsel
> Postsynaptische neuronen, bijniermerg, Schwann cellen
- Melanocyten: pigmentvorming
> In de huid, in vaatvlies en iris (NIET in de retina)
- Bot en kraakbeen
> delen van hoofd-hals

35
Q

Kieuwbogen: buitenzijde, binnenzijde en tussenliggend weefsel

A

-Buitenzijde: epidermaal ectoderm
-Binnenzijde: endoderm
-Tussenliggende weefsel: mesoderm+ neurale lijst cellen

36
Q

Het neurale plaat grens weefsel bevat ook placode-ectoderm. Benoem de onderdelen.

A

-Lensplacode
-Oorplacode
-Reukplacode
-Peribranchiale placodes

37
Q

Waar bevindt het placode ectoderm zich?

A

Aan de toppen van de neurale wallen liggen bij de neurulatie de aan de binnenzijde van de wallen de neurale lijst en aan de buitenzijde het placode ectoderm. Dit gaat bij plooivorming niet in het mesoderm liggen maar blijft in het kiemblad van het ectoderm liggen.

38
Q

Oogontwikkeling

A

Vanuit het neurale ectoderm (prosencephalon/ telencephalon) vindt een uitstulping plaats van wat de oogbeker vormt. Vanuit het placode ectoderm zal er een instulping plaatsvinden (dit is de lensplacode). Dit gebeurt voor beide ogen.
> de oogsteel wordt de oogzenuw (Nervus opticus)

39
Q

Oorontwikkeling

A

Instulping van de oorplacoden lateraal bij de nek. Vanuit het endoderm zal er een uitstulping richting het oorbeginsel vormen (toekomstig de buis v. Eustachius). Vanuit het mesoderm zullen de gehoorbeentjes vormen. De instulping van de oorplacode zal afsnoeren naar binnen en craniaal migreren. Daaruit ontstaan het evenwichtsorgaan en het slakkenhuis.

40
Q

Neusontwikkeling

A

Instulping van de reukplacode: ontstaan van de nasal pit en de ingestulpte neusplacode.

41
Q

Morphologische processen bij groeven

A
  • Merging: onderliggende mesenchym groeit bij en duwt het epitheel bij de groeve omhoog
  • Fusion: beide epitheliale wanden maken contact en lossen op zodat het verbonden wordt
  • Dynamic fusion: fusion+merging: Epitheliale wanden groeien naar elkaar en mesenchym vult de groeve op van onder.
42
Q

Aangezichtsspleten

A

Fusiedefecten van faciale prominenties vaak icm met LKV spleten.
> zeldzaam, meestal syndromaal
- cosmetisch probleem, voedingsprobleem, spraak en visusstoornissen.

43
Q

Structuren uit niet neuraal ectoderm

A

> Epidermis / Opperhuid
Tandglazuur (tandemaille)
haren
nagels
Klieren (traan, speeksel, talg, zweet en melk)

44
Q

Fate map van ventraal ectoderm, lateraal ectoderm en dorsaal ectoderm tov van de primitief streep

A

Meest lateraal tov primitiefstreep in de epibast: ventraal ectoderm
Midden: lateraal ectoderm
binnenste laag: dorsaal ectoderm.
- want, de epiblast ligt aan dorsale zijde en bij plooivorming zal het naar binnen vouwen

45
Q

Waar zal een primordiale kiemcel tot differentiëren?

A

Gameten

46
Q

Stappen van gametogenese en bevruchting

A

-Ontstaan primordiale kiemcellen
-Migratie naar gonaden (v=m)
-Vermeerdering door mitose (v/m)
-Meiose (reductie chromosomen) > oögenese/spermatogenese
-Functionele en structurele maturatie tot gameet
-Bevruchting

47
Q

Initiële locatie primordiale kiemcellen

A

-Eerste herkenbaarheid in dooierzakwand (locatie en migratiepad verschilt tussen soorten)

48
Q

Migratie van primordiale kiemcellen

A

Proliferatie intermediair mesoderm
> ontstaan urogenitale plooi (uitstulping van de oernier vanuit intermediair mesoderm)
> Verdikking coeloomepitheel aan mediale zijde van urogenitale plooi
> vorming gonade

49
Q

Wanneer vindt de vermeerdering via mitose van de primordiale kiemcellen plaats?

A

Tijdens de migratie > mitose in de primitieve gonaden.

50
Q

Vrouwelijke kiemcel en mannelijke kiemcel

A

Oögonium en spermatogonium

51
Q

Wanneer vindt de vermeerdering van de kiemcellen plaats voor oögonia en spermatogonia?

A

V: tussen 2e en 5e maand, daarna sterft ook veel af.
M: pas bij de puberteit; oneindige pool

52
Q

Hoe verloopt de differentiatie van de spermatogonia bij spermatogenese?

A

Asymmetrische deling: een van de dochtercellen blijft een spermatogonium en de andere differentieert

53
Q

Stages of spermatogenese

A

Spermatogonia
>
Primaire spermatocyt
> meiose I
Secundaire spermatocyt
> meiose II
Spermatid
> spermiogenese
Spermatozoa

54
Q

Spermiogenese is deels meiose en maturatiestap, wat houdt het in?

A

Vorming flagellum, migratie en maturatie van het acrosoom, migratie mitochondria naar flegellum regio, kleinere kop in juiste vorm.

55
Q

Componenten zaadcel

A

-Kop: nucleus (23 chr), acrosoom met hydrolytische enzymen
-Middenstuk: mitochondriën die ATP maken voor zwembeweging
-Staart: eiwitten die ATP omzetten in kinetische energie (dyneine)

56
Q

Stappen van Oögenese

A

Losse oögonia
> mitose
primaire oöcyt: aantal follikelcellen omgeven door ogonium
> meiose in progress
Volledige omsluiting door follikelcellen, vorming van de zona pelludica
> arrest in diplotene stage van meiose I (ergens tussen menarche en menopauze)
Primaire oöcyt: vorming van antrum (holte) tussen de follikelcellen
> einde meiose I en start meiose II
Secundaire oöcyt+ polar body I: volwassen follikel (Graafse follikel) en aparte follikel rondom oocyt: cumulus oophorus
> ovulatie
deel van de follikel blijft om de geovuleerde oocyt
> arrest in metafase II (tussen ovulatie en bevruchting)
Bevruchting en einde ontwikkeling eicel

57
Q

Oogenese tijdens foetale periode

A

Ontwikkeling van primordiale kiemcel naar oogonia naar primaire oocyten

58
Q

Oogenese geboorte

A

Primaire oocyt begint aan meiose I (vast in profase I) en omgeven door enkele laag platte follikelcellen van het ovarium: primordiaal follikel

59
Q

Oogenese puberteit

A

per cyclus een groep primaire oocyten wordt groter en gaat verder met meiose I oiv hormonen
- follikel cellen worden kubisch en tussen de oocyt en follikel cellen ontstaat zona pelludica (acellulair materiaal met uitlopers van follikelcellen)
> primaire follikel

60
Q

Hormonale controle Oögenese (voortgang meiose I)

A

Hypothalamus maakt GnRH en hypofyse als reactie LH en FSH en dit komt bij de follikels

61
Q

Antrum

A

De ruimte met vocht die ontstaat tussen de follikelcellen van de primaire oöcyt > follikel wordt dan de secundaire follikel genoemd

62
Q

Oögenese puberteit na ontstaan antrum

A

De oöcyt ligt asymmetrisch en is omgeven door een eigen laag follikelcellen: cumulus oöphorus

63
Q

Vervolg na ontstaan antrum in oogenese

A

Het antrum wordt groter (groeiende follikel)

64
Q

Lagen groeiende follikel

A

-Theca interna: vaatrijk, productie van oestrogeen
-Theca externa: bindweefsel

65
Q

Wanneer maakt de primaire oöcyt de meiose I af?

A

Vlak voor de ovulatie (de follikel is dan volledig rijp = Graafse follikel)

66
Q

Producten meiose I in oögenese

A

-Secundaire oöcyt: veel cytoplasma en haploïd
-eerste poollichaampje: weinig cytoplasma, haploïd, degenereert snel en ligt tussen de secundaire oöcyt en de zona pelludica

67
Q

Welk hormoon induceert ovulatie?

A

Een LH piek

68
Q

Ovulatie

A

De secundaire oöcyt komt met een deel van de cumulus cellen los (nu: de corona radiata)
> deze komt terecht in het infundibulum (tuba uterina)

69
Q

Wanneer begint de secundaire oöcyt met meiose II?

A

Tijdens de ovulatie, het zal bevriezen in de metafase II, en de meiose II wordt pas afgemaakt na bevruchting, waarna het tweede poollichaampje ontstaat.

70
Q

Hoe heet het restant van de Graafse follikel in het ovarium en wat doet het?

A

Corpus luteum (gele lichaam)
> productie progesteron (en oestrogeen)
> voorbereiding van endometrium zodat innesteling kan plaatsvinden

71
Q

Wat gebeurt er met het corpus luteum indien geen bevruchting?

A

Het degenereert na 10 a 12 dagen na de ovulatie en blijft als littekenweefsel achter in het ovarium (corpus albicans)

72
Q

Verschillen spermatogenese en oögenese

A

Uit 1 prim. kiemcel
> S: 4 spermatiden
> O: 1 secundaire oöcyt
-S: continu, O: discontinu
Start
> S: puberteit
> O: voor de geboorte
per leven
> S: veel zaadcellen
> weinig eicellen relatief
O: na geboorte geen productie prim. kiemcellen
S: na geboorte wel productie prim. kiemcellen
Einde
>S: overlijden
> O: menopauze

73
Q

Hoe bewegen spermatozoa van de baarmoederhals naar de eileider naar de oöcyt?

A

Temperatuurverschillen en chemotaxis

74
Q

Capicitatie

A

Zaadcellen ondergaan capacitatie in de tuba uterina
- veranderingen in membraansamenstelling
- deblokkering van de receptoren op de zaadcel
- hyperactiviteit

75
Q

Bevruchtingsstappen in mammalia

A
  1. Zaadcel moet door de corona radiata cellen
  2. Zaadcel ondergaat acrosoom-reactie in of buiten de corona rad > exocytose van acrosoom > zona wordt plaatselijk afgebroken (hydrolytische enzymen)
  3. zaadcel door zona pelludica
    4: fusie celmembranen: eicel reageert hierop door corticale reactie
    5: zona reactie: aanpassen van ZP3: de zaadcellen die zijn gebonden aan de zona laten los en er kunnen geen nieuwe zaadcellen binden.
76
Q

Corticale reactie eicel

A

Slow block poltspermy: exocytose van corticale granulae, de enzymen modificeren ZP3 en ZP2 (zona pelludica proteins) en de bindingseiwitten laten los van het eicelmembraan. (loslaten zona, maar die verdwijnt niet)

77
Q

Vervolg bevruchtingsstappen: eicel-zaadcel interactie

A
  1. kern zaadcel komt in cytoplasma van eicel
  2. pronucleus van zaadcel versmelt met pronucleus van eicel