C3 en C4 Flashcards

1
Q

leg continuïteit uit

A

iets dat niet verandert blijft zich herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

leg ruraal en agrarische samenleving uit

A

als de meeste mensen op het platteland wonen en hun eigen voedsel verbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geef een voorbeeld van continuïteit in evolutie van de landbouw

A

vicieuze cirkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat waren de 2e landbouwvernieuwingen

A

zoolploeg-schuifploeg en karploeg-keerploeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welk materiaal werd de zuilploeg-schuifploeg gemaakt

A

voornamelijk hout, enkele elementen in ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functie van zuilploeg-schuifploeg

A

maakt geul, keert de grond niet om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wie gebruikt gebruikt de zuilploeg-schuifploeg

A

boer af en toe os, trekt of duwt ploeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uit welk materiaal is een karploeg-keerploeg gemaakt

A

hout en ijzer maar+ 2 wielen en groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie van karploeg-keerploeg

A

keert grond effectief om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wie gebruikt de karploeg-keerploeg

A

wordt getrokken door os of paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschil tussen os en paard

A

paarden zijn sterker en hebben beter uithoudingsvermogen en zijn wendbaarder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat was de 3e vernieuwing

A

gebruik van gareel en halster, gebruik hoefijzer, werktuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doet een gareel

A

verbind os/paard met ploeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3e vernieuwing werktuigen:

A

meer en meer ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat was de 4e vernieuwing

A

A. vanaf ca. 14e eeuw: peulvruchten
B. Gebruik stadsbeer, mergel en turf: bemesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn peulvruchten

A

perfecte vleesvervangers

17
Q

wat is stadsbeer, mergel en turf

A

bemesting

18
Q

wat was de 5e vernieuwing

A

vicieuze cirkel doorbroken+ stijging productie

19
Q

17-18e eeuw:

A

vicieuze cirkel doorbroken door geen stuk braak meer maar klaver en/of rapen.

20
Q

hzo was er een stijging van productie in de 5e vernieuwing

A

dieren meer op stal= minder mest verloren

21
Q

noem de drie standen op

A

clerus of geestelijkheid, de adel en de derde stand

22
Q

tonsuur

A

kaalgeschoren bovenkant van het hoofd

23
Q

standensamenleving

A

samenleving waar mensen juridisch niet gelijk zijn

24
Q

geef voorbeelden van hoge clerus of geestelijken

A

abt, bisschop, paus…

25
Q

geef de taak van de edelen

A

beschermen clerus

26
Q

geef de taak van de derde stand

A

werken voor clerus

27
Q

noem een recht van de adel op

A

belastingen innen

28
Q

noem twee rechten van de geestelijken

A

geen legerdienst, geen belastingen betalen

29
Q

noem twee plichten van de derde stand

A

legerdienst, werken

30
Q

leg uit waarom de standensamenleving naar het einde van de middeleeuwen toe onder druk kom te staan

A

man vindt meer en meer dat alle mensen van nature gelijk zijn

31
Q

geef twee reden waarom vanaf de 18e eeuw de kritiek op de standensamenleving toeneemt.

A

invloed van ideeën van John Locke, toenemende economische belang

32
Q

geef de oorzaak van het officiële einde van de standensamenleving

A

opstand die leidt tot de afschaffing van de standensamenleving

33
Q

welke rechten kregen de stedelingen?

A

zelfbestuur, eigen rechtspraak

34
Q

wanneer verloren de adel en de geestelijken hun macht en aanzien

A

15e-16e eeuw

35
Q

wanneer komt er einde aan de standensamenleving

A

eind 18e eeuw