Hoorcollege 2 Flashcards

1
Q

wie is de grondlegger va de sociologie

A

Auguste Comte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op wat voor samenleving hoopte Karl Marx

A

een communistische samenleving waar alles verdeeld word onder de bevolking en er gelijkheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maatschappelijke onderbouw

A

Het economische systeem. De zogenaamde productiekrachten, zoals arbeid, kapitaal, grond, techniek. De productieverhoudingen Dit bevat de productie en verdeling van maatschappelijke rijkdom. De grondslag hoe alles in elkaar zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

maatschappelijke bovenbouw

A

het geheel van politiek-juridische denkbeelden, normen en waarden, wetenschap en religie, kortom het geestelijk complement van de materiële werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

historisch materialisme

A

Mensen werden vervangen door machines, lonen daalden en de winsten van kapitalisten stijgen. Er kwam verzet tegen en hierdoor werd privé bezit van productiemiddelen afgeschaft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

centralisatiehypothese

A

Steeds minder mensen die veel bezit hebben. Dit komt door de concurrentie. Grote eigenaren drijven de kleine eigenaren uit de markt door prijsafbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de kapitalisme hypothese

A

dat je de winst gebruikt om in je bedrijf te investeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

socialistische revolutie hypothese

A

Het kapitalisme
zorgt voor ongelijkheid door dwang, maar door
teveel dwang komen mensen in opstand en graaft het kapitalisme zijn eigen graf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke hypothese is nooit uitgekomen

A

De socialistische revolutie hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de verburgelijkingsthese

A

Hierbij ontstond de middenklasse. Meer mensen waren beter geschoold en kregen eigen bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat had karl marx niet voorzien

A

dat er een middenklasse zou optreden. Hij had verwacht dat er enkel een werkende en bezittende klasse zou zijn en er een conflict zou ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

commodity fetishism

A

vervreemding van het werk en van de producten. Het werk is productiewerk geworden en hierdoor weet men niet wat die maakt. Ook vervreemd je van de producten die je koopt. Je weet niet waar het vandaan komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reificatie (verdingelijking)

A

iets abstracts zoals een idee wordt concreet gemaakt. Bijvoorbeeld tijd is geld of ideeën zijn de vrucht ter verbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klasse an sich (toestandsklasse)

A

stellen de status niet ter discussie. Bewegen mee in alles want ze denken dat ze er toch niks aan kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klasse for sich (mentaliteitsklasse)

A

Worden zich bewust van hun positie en komen erachter dat ze dit kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

klassenbewustzijn

A

het besef dat arbeiders behoren tot een eigen sociale klasse omdat zij
gemeenschappelijke belangen hebben op grond van hun gedeelde economische
positie.

17
Q

Hoe deelt Karl Marx de samenleving in

A

in kapitalisten en proletariaat (arbeiders)

18
Q

verschil absolute armoede en relatieve armoede

A

absolute armoede houdt in dat je geen inkomen hebt om van te leven. Relatieve armoede is dat je achtergesteld bent ten opzichte van anderen nederlanders

19
Q

ongelijkheid kun je verdelen in scheefheid en openheid. Wat is het verschil

A

Scheefheid betreft absolute en relatieve afwijkingen. Openheid betreft ongelijkheid in mobiliteit en sociale afstand.

20
Q

ongelijkheid in mobiliteit

A

de maten waarin de maatschappij open is. De vraag of je het beter kan krijgen in deze samenleving.

21
Q

ongelijkheid in sociale afstand

A

mate van contact die mensen zouden willen hebben met leden van een bepaalde categorie. Bv een nederlands stel die contact wil met hun marokkaanse buren.