hoorcollege 8 Flashcards

1
Q

selffulfilling prophecy (merton

A

een voorspelling die gemaakt wordt waardoor het uiteindelijk ook echt uitkomt. Je gaat leven alsof het uit gaat komen en daardoor komt het ook uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het mattheüs effect (merton)

A

mensen die iets hebben krijgen meer en mensen die niet veel hebben krijgen steeds minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

strain theorie (Merton)

A

geen overeenstemming over de doelen en de middelen om die te bereiken. De legitieme middelen om de waarde te bereiken schiet te kort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschil anomie theorie Durheim en Merton

A

Bij durkheim is anomie van toepassing op zelfdoding en bij Merton illegale middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

conformisten

A

Conformisten zijn mensen die de American dream willen bereiken en waarbij dit lukt
door hard te werken. Dit is de hoge middenklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

innovatie groep

A

Deze mensen willen ook de American dream bereiken, maar hen lukt het niet. Dit is de
lage klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ritualisten

A

Dit zijn mensen die de hoop hebben opgegeven voor de American dream, maar nog wel hard blijven werken. Dit is de lagere middenklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

retraisten

A

Deze mensen trekken zich terug van de arbeidsmarkt, omdat ze het doel van de
American dream niet meer hebben en dus niet meer willen werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rebellen

A

Rebellen onderschrijven allebei die aspecten niet (doel om rijk te worden en hard willen
werken). Zij hebben een ander doel in het leven en gebruiken hier een ander middel
voor. Zij willen dus een ander soort samenleving. Soms is dit succesvol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

labelingstheorie

A

hoe reageren anderen op het gedrag. Wat voor label wordt er aan gegeven. BV: jas van kapstok pakken kan gezien worden als lenen, stelen, achterloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

differentiële associatietheorie

A

gaat ervan uit dat gedrag voortvloeit uit sociale interactie met anderen. Als gedrag crimineel gedrag goedgekeurd wordt door jouw peergroup dan zal jij ook eerder crimineel gedrag vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

controletheorie

A

op de gevolgen van je gedrag anticiperen. Als je deviant gedrag vertoont, dan kan dit bijvoorbeeld je carrière schaden en daarom doe je dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

affectieve binding (sociale cohesie)

A

jouw verbinding met vrienden en familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vanuit het structureel functionalisme zijn er een aantal aspecten die functioneel zijn van het gezin (4)

A
  • socialisering
  • het reguleren van seksuele activiteiten
  • sociale positionering
  • materiële en emotionele zekerheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vanuit de conflicttheorie zijn er andere aspecten die functioneel zijn van het gezin (3)

A
  • bezit en nalatenschap
  • patriarchaat
  • ras en etniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet rationele keuzetheorie een parterrelatie

A

als een onderhandeling. Mensen gaan op zoek naar een partner totdat ze een goede deal kunnen sluiten

17
Q

verschil dyade en triade

A

o Dyade: Dit is een relatie tussen twee personen. Er is intense interactie en het is
inherent instabiel. Deze instabiliteit komt doordat als één iemand in deze groep
besluit ermee op te houden, dat dan de gehele groep niet meer bestaat.
o Triade: Dit is een groep met drie leden. Deze groep is minder instabiel, want als
iemand ermee stopt, dan blijft de groep nog steeds bestaan. Er is sprake van isolatie
en weinig flexibiliteit.

18
Q

instrumentele leiders

A

de groepsleider richt zich op het voltooien van opdrachten. Deze leiders hebben vaak secundaire relaties

19
Q

expressief leiderschap

A

deze leiders richten zich vooral op het welzijn van de groep. Hebben vaak primaire relaties met andere leden

20
Q

autoritaire leiders

A

focussen zich op groepsdoelen

21
Q

democratische leiders

A

betrekken iedereen bij de beslissingen, maar zijn in tijden van crisis minder succesvol. Er is dan geen tijd om te overleggen

22
Q

laisser-faire leiders

A

de groep gaat zelfstandig te werk. Met deze vorm behaal je de minste groepsdoelen.

23
Q

ulitaire organisaties (formele organisaties)

A

deze organisaties betalen mensen voor hun inspanning. Dit zijn bedrijven bijv

24
Q

normatieve organisaties (formele organisaties)

A

in deze organisaties wordt er gewerkt naar een waardevol doel. Deze organisaties zijn dus vaak vrijwillig

25
Q

organisaties met dwangregime (formele organisaties)

A

kennen geen vrijwillige lidmaatschap, maar mensen worden gedwongen om zich hierbij aan te sluiten (gevangenis)

26
Q

wat wordt er beschreven in het boek civilisatieproces van norbert elias

A

hoe er in de afgelopen eeuwen mensen beschaafder zijn geworden

27
Q

wat is het civillisatieproces

A

dit is de opkomst van de westerse beschaving. De lichaamsfuncties worden langzaam gekoppeld aan schaamte.

28
Q

wat is de sociologische visie op cultuur van de conflicttheorie

A

dat cultuur ongelijkheid bevestigd

29
Q

cultureel kapitaal

A

het geheel van kennis of vaardigheden die door iemands omgeving worden aangeleerd. bv ouders die veel lezen

30
Q

tegenculturen

A

culturen die zich verzetten tegen de mainstream

31
Q

etnocentrisme

A

je neemt je eigen cultuur als maatstaaf. Dit kan leiden tot vooroordelen en onbegrip

32
Q

cultureel relativisme

A

overtuigingen en gebruiken van een cultuur kunnen alleen beoordeeld worden door de cultuur zelf

33
Q

consanguine gezin

A

uitgebreid gezin

34
Q

conjugale gezin

A

ouders en kinderen

35
Q

endogamie

A

Een huwelijk tussen mensen die tot dezelfde categorie behoren op het gebied
van leeftijd, ras, sociale klasse, religie en drop.

36
Q

exogamie

A

huwelijk tussen mensen uit verschillende sociale categorieën