hoorcollege 7 Flashcards

1
Q

sociale stratificatie

A

een systeem waarmee een samenleving categorieën mensen rangschikt in een bepaalde hiërarchie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

horizontale stratificatie

A

verschillen tussen groepen waarbij niet een groep beter is dan de andere groep. Het gaat om groepen die niet veel met elkaar te maken hebben. (verschillende etnische groepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verticale stratificatie

A

er zijn verschillen tussen groepen zoals rijk en arm. De status wordt hierbij doorgegeven van generatie op generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschillende stratificatiesystemen (3)

A
  • slavernij
  • kastensysteem
  • hedendaagse stratificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het kastensysteem

A

Je sociale positie is erfelijk. Je huwt binnen je eigen kaste. Deze vorm van stratificatie komt vooral voor in een traditionele samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

segregatie

A

beperkte interactie tussen verschillende kasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

max weber hanteert drie dimensies van stratificatie

A
  • klasse ongelijkheid
  • status ongelijkheid
  • machtongelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klasse ongelijkheid:

A

economische component van ongelijkheid. Verschillen in inkomsten en materieel bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

status ongelijkheid

A

mensen in hoge positie in de samenleving hebben een andere levensstijl dan mensen in lage positie. (tafelmanieren, welke boeken je leest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

machtsongelijkheid

A

Macht verwijst naar de mogelijkheid om het gedrag van anderen te controleren. Dit is de manier waarop je mensen kan behandelen in jouw voorkeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

meer vormen van stratificatie van Pierre Bourdieu (4)

A
  • economisch kapitaal
  • cultureel kapitaal
  • sociaal kapitaal
  • symbolisch kapitaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

economisch kapitaal (stratificatie)

A

dit lijkt op de klasse ongelijkheid van weber en verwijst naar verschillen inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cultureel kapitaal (stratificatie)

A

statusongelijkheid van weber. Andere leefstijl als je hogere positie hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sociaal kapitaal (stratificatie)

A

dit lijkt op machtsongelijkheid van Weber. Gaat over iemand zijn sociale netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

symbolisch kapitaal (stratificatie)

A

Bezit van een goede reputatie. Status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zegt de david-moorethese

A

ongelijkheid heeft een functie, anders zou het niet bestaan

17
Q

de moderniseringstheorie

A

Dit model verklaart de mondiale ongelijkheid door de technologische en culturele verschillen tussen landen. (sluit aan bij het structureel functionalisme)

18
Q
  1. traditionele fase (verloop van de modernisering van Rostow)
A

Als je in een traditionele samenleving woont kan je je lastig voorstellen dat het ook anders kan en zal je je hier aan vasthouden.

19
Q
  1. startfase (verloop van de modernisering van Rostow)
A

een samenleving maakt zich los van tradities en dit leidt tot economische groei.

20
Q

de drang naar volledige technologische ontwikkeling (verloop van de modernisering van Rostow)

A

In deze fase wordt er gebruik gemaakt van de voordelen die ontstaan door de industriële technologie en groeit deze industriële technologie.

21
Q

massaconsumptie (verloop van de modernisering van Rostow)

A

de massaproductie leidt tot massaconsumptie. Dit zorgt voor economische groei

22
Q

Volgens de moderniseringstheorie hebben de hoge-inkomenslanden vier belangrijke
rollen in de mondiale economische ontwikkeling:

A
  • beperken van bevolkingsgroei
  • grotere voedselproductie
  • introduceren van de industriële technologieën
  • buitenlandse hulp
23
Q

afhankelijkheidstheorie (immanuel wallerstein)

A

arme landen worden uitgebuit door rijke landen. De armen landen worden steeds afhankelijker van de rijke landen.

24
Q

de afhankelijkheid heeft drie verschillende vormen ( wallerstein

A
  • producten worden gekocht bij arme landen voor lage prijs en transporteren deze naar rijke landen om ze tot producten te verwerken.
  • de arme landen moeten hun grondstoffen verkopen aan de rijke landen. Ze hebben geen industriële capaciteit.
  • De arme landen hebben grote schulden door de ongelijke handelsverhoudingen
25
Q

intersectionaliteit

A

je kijkt naar de kruisende relatie van onderdelen met elkaar. Wat is het effect op elkaar. De verschillende kenmerken kunnen iemands positie in de maatschappij bepalen

26
Q

wat is de meest gebruikte manier in empirische onderzoek om sociale klasse af te bakenen

A

kijken naar het beroep van mensen.

27
Q

waar keek erik olin wright naar om sociale klasse te meten (3)

A
  • verhouding tot productiemiddelen
  • positie in de gezagshiërarchie
  • mate van scholing
28
Q

bij de meerdimensionale visie van sociale stratificatie worden vier verschillende vormen van kapitaal gemeten

A
  • economisch
  • cultureel
  • sociaal
  • politiek
29
Q

sociale mobiliteit

A

Deel van de bevolking dat stijgt of daalt op de sociale ladder.

30
Q

opwaartse sociale mobiliteit:

A

Dingen zoals je eerste huis kopen of eerste baan krijgen

31
Q

neerwaartse sociale mobiliteit

A

dingen zoals een drop-out zijn of werkeloos worden

32
Q

intra-generationele sociale mobiliteit

A

Door een nieuwe levensverandering zoals afstuderen kun je sociaal mobieler worden. Maar er zitten ook consequenties aan. Je zal een andere levensstijl ontwikkelen. Je kan uit elkaar groeien met je oude vrienden

33
Q

intergenerationele sociale mobiliteit

A

jouw positie op de sociale ladder is anders dan de sociale positie van je ouders

34
Q

ear’oles (soort student) bestudeerd door Paul Willis

A

meegaande groep die veel zelfrespect uit studies haalde. Behaalde goede schoolprestateis

35
Q

lads (soort student) bestudeerd door paul Willis

A

deze groep haalde slechte schoolprestaties en hierdoor zoeken ze een andere vorm om te compenseren. Bv grapjes in de klas maken

36
Q

meritocratie

A

een vorm van sociale stratificatie enkel gebaseerd op je persoonlijke verdiensten