Diagnose en verwijsmomenten (orthodontie) Flashcards

1
Q

Een diagnose in de orthodontie bestaat uit veel onderdelen. Welke 7 zijn dit?

A

o Anamnese.
o Klinisch onderzoek.
o Functionele analyse.
o Gelaatanalyse.
o Modelonderzoek.
o Röntgenonderzoek.
o Röntgencephalometrie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vraag je bij de anamnese? (7)

A
  • Hulpvraag.
  • Medisch.
  • Psychosociale aspecten.
  • Verwachting.
  • Motivatie.
  • Dentale geschiedenis.
  • Groeifase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar let je op bij het extra-orale onderdeel van klinisch onderzoek? (4)

A

o Afwijkingen
o Verhoudingen in het gelaat
o Functionele afwijkingen
o Lip competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar let je op bij het intra-orale onderdeel van klinisch onderzoek? (6)

A

o Orale gezondheid en mondhygiëne
o Aan- of afwezigheid van elementen
o Verticale, sagittale en transversale verhoudingen
o Ruimte overschot of gebrek
o Afwijkende mondgewoontes
o Esthetiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar let je op bij het functie onderzoek? (4)

A
  • Slissen of spraakafwijkingen (open mond + andere afwijkingen vaak al goed te zien bij gesprek met patient)
  • Open mondgedrag
  • Slikpatroon (tongpers bijv)
  • Parafuncties (vermoeden van nagelbijten? ook nagels beoordelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 soorten zijaanzichten/profielen zijn er?

A

A = Convex (bol)
B = Straight
C = Concaaf (hol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke angle classificatie heeft een convex (bol) profiel?

A

Klasse II (disto-occlusie)

De kin ligt verder terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke angle classificatie heeft een concaaf (hol) profiel

A

Klasse III (mesio-occlusie)
Prominente kin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke angle classifitatie heeft een straight profiel?

A

Klasse I (neutro-occlusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt bij een frontaal aanzicht een ‘long face’ genoemd?

A

Dolichofaciaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt bij een frontaal aanzicht een ‘normaal gezicht’ genoemd?

A

Mesofaciaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt bij een frontaal aanzicht een ‘kort gezicht’ genoemd?

A

Brachyfaciaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kijk je naar bij de modelanalyse? (6)

A
  1. Angle Classificatie
  2. ruimtegebrek/overschot = ALD
  3. TSD + afwijking vorm elementen
  4. transversale afwijkingen
  5. mediaanlijn verschuivingen
  6. sagittale en verticale overbeet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan je beoordelen op een OPT? (2)

A
  • Aanleg van elementen
    o Stand van de door te breken elementen.
  • Positie sinus maxillaris
    o In geval van extractietherapie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je bij een Cephalometrische analyse, waar let je op (3)

A
  • Skeletale en dentale analyse.
    o Positie van de kaken ten opzichte van elkaar.
    o Positie van de elementen ten opzichte van de kaken.
    o Positie van de elementen ten opzichte van elkaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Classificatie van Angle.is het meest gebruikt wat kan je hiermee alleen omschrijven?

A

Alleen omschrijving van relatie tussen de elementen.

17
Q

Klasse I
- Waar occludeert de mesiobuccale knobbel van de eerste bovenmolaar met de eerste ondermolaar?
- Waar occludeert de bovencuspidaat van de ondercuspidaat?

A
  • in de buccale fissuur van de eerste onder molaar
  • dorsaal/distaal van de ondercuspidaat.
18
Q

Klasse II
- Waar occludeert de mesiobuccale knobbel van de eerste bovenmolaar met de eerste ondermolaar?
- Waar occludeert de bovencuspidaat van de ondercuspidaat?

A
  • ventraal/mesiaal van de eerste ondermolaar (tussen molaar en premolaar in)
  • ventraal/mesiaal van de ondercuspidaat

Disto-occlusie

19
Q

Klasse III
- Waar occludeert de mesiobuccale knobbel van de eerste bovenmolaar met de eerste ondermolaar?
- Waar occludeert de bovencuspidaat van de ondercuspidaat?

A
  • tussen de eerste en tweede ondermolaar
  • Ver daar distaal > tussen onderste premolaren in

Mesio-occlusie

20
Q

Hoe wordt de mate van mesio-occlusie aangegeven?

A

In premolaarbreedtes

21
Q

Wat is subdivisie?

A

enkelzijdige afwijking

22
Q

Hoe staan de bovenincisieven bij klasse II-1?

A

Staan naar labiaal geïnclineerd of staan goed.

23
Q

Hoe staan de bovenincisieven bij klasse II-2?

A

Palatoversie van twee of meer bovenincisieven

24
Q

Waar kan je skeletale relaties op beoordelen?
Waar let je op (classificaties) ? (4)

A
  • op een RSP (röntgen schedel profielfoto)
  • Verschillende classificaties.
    o Verhouding bovenkaak en schedel.
    o Verhouding onderkaak en bovenkaak.
    o Verhouding onderkaak en schedel.
    o Verhouding verticaal.
25
Q

Welke elementen zijn vaak ectosteem of geïmpacteerd?

A

Boven cuspidaten; hebben de neiging om buiten de boog te groeien

26
Q

Wat is de Leeway space?
Leg er nog wat bij uit over de ruimte en de eerste blijvende molaar

A

De tweede melkmolaar is breder dan zijn opvolger; tweede premolaar
Hierdoor is er minder ruimtegesprek in de onderkaak

Soms gaat de eerste blijvende molaar nog iets naar mesiaal om tot klasse I te komen (in geval van geringe disto-occlusie)

  • Discrepantie mesiodistale afmeting m2i en P2i = Leeway space
27
Q

Wat is agenesie?

A

Het ontbreken van 1 of meerdere elementen

28
Q

Wat zijn 3 hele duidelijke signalen voor verwijzing/ afwijkende gebitsontwikkeling (signaleringsniveau 3 kwart)?

A
  1. Trauma aan gebitselement (incl. prematuur verlies)
  2. Agenesie
  3. Eruptiestoornissen (incl. pathologie)
29
Q

Wat zijn nog 7 signalen voor verwijzing/ afwijkende gebitsontwikkeling (signaleringsniveau 1 kwart)

A
  1. Afwijkingen in de familie
  2. Afwijkende mondgewoonten: duimen, tong, lip etc.
  3. Kruisbeet in melkgebit
  4. Laterale dwangbeet > 0,5 mm
  5. Groeistoornissen
  6. Afwijkende vorm van elementen
  7. Asymmetrie van doorbraak
30
Q

Hoeveel millimeter overbite = verticaal en overjet = horizontaal is normaal?

A

+/- 2 mm

31
Q

Rond welke fase verwijs je meestal door?

A

Vaak aan het einde van de tweede wisselfase of vroeg in de blijvende
dentitie.

32
Q

Waarvan is doorverwijzing afhankelijk? (5)

A

 leeftijd
 groeistadium
 dentale ontwikkeling
 ernst van afwijking
 motivatie

33
Q

Schakel je de logopedie voorafgaand of na de behandeling in?

A

Voorafgaand

34
Q

Wat is de behandelduur gemiddeld?

A

18-24 maanden

35
Q

Waarom kan je beter voorafgaand een logopedist inschakelen?

A

Afwijkend gedrag:
Anders wordt het resultaat niet stabiel door bijvoorbeeld druk van de tong en lippen

36
Q

Wat staat er allemaal in de verwijsbrief? (10)

A
  • NAW-gegevens.
  • Anamnese, medisch belangrijke zaken.
  • Sociale aspecten en motivatie.
  • Mondgezondheid en mondhygiëne.
  • Geobserveerde afwijkingen
    o Morfologie in het gelaat.
    o Skeletale relatie.
    o Occlusie.
    o Tandstand.
    o Functionele afwijkingen.