1B3 week 13 Flashcards

(82 cards)

1
Q

Von Willebrand factor

A

Kan binden aan glycoproteinen op de bloedplaatjes hierdoor worden stoffen afgegeven:
- Tromboxaan
- Serotonine
- Adenosinedifosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet tromboxaan en ADP?

A

Vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doen PGI2 prostaglandines?

A

Remmen de trombusvorming. Ze binden aan receptoren op de bloedplaatjes, zodat het stolsel niet groter wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

5 trombocytenaggregatieremmers

A
  1. Aspirine (COX remmer)
    Remt tromboxaan
  2. Dipyridamol
    Remt adhesie bloedplaatjes aan oppervlak
  3. Clopidogrel
    Blokkeert adenosinedifosfaat receptor
  4. Abciximab, eptifibatide, tirofiban
    Blokkeren glycoproteine IIb/IIIa receptor
  5. Epoprostenol
    Natuurlijke prostacycline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

COX-remmers

A

COX-remmers zijn NSAID’s en remmen de vorming van tromboxaan en dus de plaatjesaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

COX-1

A

Altijd aanwezig (constitutief)
Aspirine remt COX-1 al in lage doseringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

COX-2

A

Induceerbaar en wordt geactiveerd bij inflammatie door macrofagen, synoviocyten en endotheelcellen
Aspirine remt COX-2 alleen in hoge doseringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oorzaken aspirine resistentie

A
  1. Genetische aspirine resistentie
  2. Upregulatie COX-2
  3. Interactie met andere NSAID’s die de bindingsplaats op COX-1 bezetten
  4. Diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Clopidogrel

A

Clopidogrel is een ADP-receptorblokker
Het is een prodrug: het moet eerst worden omgezet door het CYP2C16 enzym in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke COX-remmer rem je om een infarct te voorkomen?

A

COX-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anticoagulantia (3)

A
  1. Coumarines
  2. Trombineremmers
  3. Heparine

Anticoagulantie zijn vit. K antagonisten die de vit. K-afhankelijke synthese van de stollingsfactoren II, VII, IX en X remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fibrino-/trombolytica

A

tPA achtige stoffen die nodig zijn voor fibrinolyse/trombolyse
- Streptokinase
- Urokinase
- Alteplase
- Reteplase
- Tenecteplase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling acuut myocardinfarct

A
  • Morfine
  • Atropine (muscarine receptor antagonist)
  • Trombolytica in combinatie met aspirine en heparine
  • Secundaire preventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anchoring

A

Het hechten van te veel waarde aan de eerste informatie die je ziet bij het maken van beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Availability bias

A

Van items die makkelijker beschikbaar zijn in het geheugen denken we dat ze vaker voorkomen (makkelijker te onthouden of recent langsgekomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Confirmation bias

A

Bevestigen wat je denkt door het selectief accepteren en negeren van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Conjunction fallacy

A

De gecombineerde waarschijnlijkheid van iets is vaak lager dan de waarschijnlijkheid van beide gebeurtenissen apart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Representative heuristic

A

Wanneer je denken wordt gestuurd door een prototype, zodat je het nalaat om mogelijkheden te overwegen die het prototype tegenspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

PCI (percutane coronaire interventie)

A

Een vernauwing in een coronair arterie wordt geopend met een ballon en er wordt een stent geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Oplossing voor restenose

A

Drug eluting stents geven medicijn af dat zorgt dat gladde spiercellen niet prolifereren waardoor restenose wordt voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Therapie tijdens PCI

A
  • Als antitrombotische therapie wordt heparine gegeven
  • Na de behandeling wordt aspirine gegeven
  • Indien een stent wordt dit gecombineerd met een P2Y12 receptor inhibitor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Golden five medicatie na een PCI

A
  1. Aspirine
  2. Ticagrelor/prasugrel (P2Y12 receptor inhibitor)
  3. Atorvastatine (cholesterolverlager)
  4. Perindopril (ACE remmer)
  5. Metoprolol (beta blokker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ECG bestaat uit

A

P-top: contractie boezem
QRS-complex: contractie kamers
T-top: repolarisatie ventrikels

Je ziet alleen spieractiviteit en geen elektrische activiteit op ECG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

3 mechanisme hartritmestoornissen

A
  1. Accelerated automaticity (snellere depolarisaties)
  2. Triggered activity (trigger voor depolarisatie)
  3. Re-entry (circulatie van prikkels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Accelerated automaticity
Ontstaat doordat de depolarisatiedrempel eerder wordt bereikt Komt vaak voor in de vorm van sinustachycardie
26
Triggered activity
Worden na depolarisaties opgewekt na de absolute refractaire periode
27
Re-entry
Er ontstaat een circulatie van prikkels doordat er meerdere routes zijn en ze niet tegelijkertijd in dezelfde richting polariseren
28
3 oorzaken bradycardieen
1. Sinusbradycardie 2. AV-geleidingsstoornissen 3. Escape rhythms
29
Sinusbradycardie
Sinusbradycardie: SA-knoop vuurt verlaagd
30
Sinuspauze/arrest
De hartslag valt stil met een verleng PP-interval dat geen veelvoud is van een normaal PP-interval
31
Sinusknoop exit blok
De hartslag valt stil, maar is het verlengde PP-interval een veelvoud van een normaal PP-interval
32
Eerstegraads AV-blok
Het PR-interval duurt wat langer, maar is wel constant
33
Tweedegraads AV-blok
Er volgt er na een P-top even geen QRS-complex
34
2 types tweedegraads AV-blok
Type 1: Wenkebach-blok: de geleiding van het AV-blok duurt steeds langer. Het PR interval wordt groter totdat er even helemaal geen QRS-complex volgt Type 2: Mobitz-blok: dit is een AV-blok wat je niet ziet aankomen, plots volgt er even geen QRS-complex na de P-top
35
Derdegraads AV-blok
De AV-bundel laat geen prikkels meer door Er ontstaat een escape ritme Er ontstaan alleen maar p-toppen
36
2 typen escape ritme
Junctioneel ritme: dit is een type bradycardie die ontstaat doordat de AV-knoop de functie van de SA-knoop overneemt en nou eenmaal langzamer slaat Ventriculair ritme: wanneer de SA- en AV-knoop niet meer de ventrikel kunnen activeren, neemt de ventrikel het over
37
Hooggradig AV-blok
Meer dan één P-top wordt niet gevolgd door een QRS-complex, terwijl er normaal wel relatie is tussen P-top en QRS-complex
38
Sinus tachycardie
Normaal ECG met versneld ritme > 100bpm
39
Atriale tachycardie
Een focus in de boezem gaat harder slaan (accelerated automaticity) dan de sinusknoop zelf. Versneld ritme op ECG dat plots ontstaat P-top veranderd iets van vorm
40
Multifocale atriale tachycardie
Elke P-top ziet er anders uit en de hartslag versnelt
41
Atriumfibrilleren
De AV-knoop wordt continu gebombardeerd door prikkels vanuit het gehele atriale weefsel Afwezige P-toppen op ECG
42
Atriumflutter
Op ECG basislijn met de vorm van een zaagtand Er is een circuit ontstaan in het rechteratrium
43
SANRT
Sinus-knoop re-entry loop binnen de sinusknoop ECG lijkt op sinustachycardie
44
AVNRT
AV-knoop re-entry
45
AVRT
Macro re-entry tachycardie die circuleert in het gehele harthelft Mogelijk door slechte scheiding boezem en kamer in embryonale ontwikkeling (dit vormt tweede route voor re-entry, andere route is AV-knoop)
46
2 typen AVRT
Orthodrome AVRT: heen over de AV-knoop, terug via de extra verbinding Antidrome AVRT: heen via extra verbinding, terug via de AV-knoop
47
Ventriculaire tachycardie
Geen relatie meer tussen P-toppen en QRS-complexen Prikkels ontstaan in het ventriculaire myocard en moet via de hisbundel de rest van de kamer activeren
48
Fast ventriculaire tachycardie
Bij ventriculaire tachycardie is er een breed en abnormaal QRS-complex Er zijn geen P-toppen meer te zien Zeer snelle activatie kamers
49
Polymorfe ventriculaire tachycardie
Polymorfe VT lijkt op vast VT, maar de amplitudes van de R-toppen vormen een spoelvormig patroon Ritme ontstaat op meerdere plekken
50
Ventrikelfibrilleren
Er is geen gecontroleerde ventriculaire contractie en er is geen efficiente cardiac output Behandeling: defibrilleren
51
3 groepen oorzaken syncope
1. Vasculair 2. Obstructief 3. Aritmie
52
WPW-syndroom (Wolff-Parkinson-White)
Voor het QRS complex bevindt zich een deltagolf, deze komt direct na de P-top Korte P-Q tijd met breed QRS-complex
53
Ventrikelseptumdeffect
Bestaat uit hele kleine gaatjes tussen linker- en rechterventrikel Er is sprake van een shunt, een lekstroom van bloed vanuit de grote circulatie naar de kleine circulatie
54
Links-rechts shunt bij ventrikelseptumdefect (3)
- Open verbinding tussen lichaams- en longcirculatie - Zuurstofrijk bloed stroom opnieuw door de long - Volumebelasting voor het hart, de linkerkamer wordt groter
55
Atriumseptumdefect
Een opening tussen de linker- en rechterboezem (niet goed gesloten foramen ovale)
56
Open ductus botalli
Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en aorta
57
Atresie
Gesloten klep
58
Agenesie
Hartklep is niet aangelegd
59
Tricuspidalis atresie
Het rechterventrikel is niet uitgegroeid
60
Congenitale aortaklepstenose
De klep gaat niet mooi open Hoe nauwer de klep, hoe meer drukbelasting voor de linkerkamer
61
Pulmonalisklepstenose
Hoe nauwer de klep, hoe meer drukbelasting voor de rechterkamer
62
Mitralisklepinsufficientie
Het teruglekken van bloed vanuit de linkerboezem naar de linkerkamer Kan leiden tot drukbelasting van de linker ventrikel
63
Coarctatie van de aorta
Lokale vernauwing in de distale aortaboog Hypertensie van de bovenste lichaamshelft Onvoldoende perfusie onderste lichaamshelft
64
Tetralogie van Fallot (4)
Complex van meerdere afwijkingen 1. Ventrikelseptumdefect 2. Aorta is aangesloten op beide kamers 3. Pulmonalisstenose 4. Verdikte wand rechterkamer
65
Transpositie van grote vaten
De a. pulmonalis komt uit de linkerhartkamer en de aorta komt uit de rechterhartkamer Alleen overleving bij foramen ovale / open ductus Twee gescheiden circulaties
66
Eisenmenger syndroom
Niet tijdig geopereerd groot ventrikelseptumdefect Een hoge druk in de longen leidt tot verval van de vaten, er ontstaat een hoge vaatweerstand in de long De links-rechts shunt wordt bidirectioneel
67
Hoe ziet het QRS complex van supraventriculairetachycardie eruit?
Smal complex en is meestal goedaardig
68
Hoe ziet het QRS complex van een ventriculairetachycardie eruit?
Breed complex en meestal kwaadaardig
69
Atrium fibrilleren
Chaotisch ritme, elke slag op een onverwachts moment Verdwenen P-toppen
70
Waarmee is atriumfibrilleren mee verbonden?
CVA: een herseninfarct in het linkerhartoortje ontstaat een stolsel, dit gaat de circulatie in en kan CVA veroorzaken
71
Met welke score wordt bepaald of iemand een verhoogd risico heeft op atriumfirbilleren?
CHA2DS-VASc score Risico vanaf 1 punt (alleen vrouw zijn telt niet) - gebruik bloedverdunners
72
Met welke score wordt bepaald of iemand hoge kans heeft op bloedingen?
HAS-BLED score
73
Behandeling atriumfibrilleren rate control (2)
1. Medicamenteus 2. His bundel ablatie
74
Behandeling atriumfibrilleren rhythm control (3)
1. Medicamenteus 2. Electrocardioversie (ECV) 3. Ablatie - pulmonaal venen isolatie (PVI)
75
Sinus rhythm
Verkort P-P interval
76
Anti-aritmica classe II
Beta-blokkers (op AV-knoop)
76
Anti-aritmica classe I
Natriumkanaal blokkers (op actiepotentiaal)
77
Anti-aritmica classe III
gecombineerde werking maar vooral calcium kanaal blokkers (op actiepotentiaal)
78
Anti-aritmica classe IV
calcium kanaal blokkers (op AV-knoop)
79
Anti-aritmica classe overig (V)
Adenosine, digoxine
80
Bij welke klepafwijkingen hoor je een systolische souffle?
Aortaklep stenose en mitralisklep insufficiëntie
81
Welke afwijkingen kunnen een mitralisklep insufficiëntie veroorzaken?
Afwijkingen aan annulus, chorda, klepbladen, papillairspieren