2 Flashcards
(56 cards)
1
Q
achter
A
hinter
2
Q
al
A
schon
3
Q
alleen maar, slechts
A
nur
4
Q
alstublieft
A
bitte
5
Q
belangrijk
A
wichtig
6
Q
voor jou
A
für dich
7
Q
bij
A
bei
8
Q
bijna
A
fast
9
Q
door
A
durch
10
Q
dus
A
also
11
Q
er is/er zijn
A
es gibt
12
Q
genoeg
A
genug
13
Q
graag
A
gerne
14
Q
helaas
A
leider
15
Q
in
A
in
16
Q
jammer
A
schade
17
Q
niet
A
nicht
18
Q
nu
A
jetzt
19
Q
nu of nooit
A
jeder oder nie
20
Q
om
A
um
21
Q
omdat
A
weil
22
Q
ook
A
auch
23
Q
op
A
auf
24
Q
overal
A
überall
25
precies
genau
26
saai
langweilig
27
samen
zusammen
28
sinds
seit
29
slim
klug/schlau
30
spoedig
bald
31
stom
blöd
32
tegen
gegen
33
klaar
fertig
34
maar
aber / jedoch
35
meestal
meistens
36
meteen
gleich / sofort
37
minimaal
mindestens
38
misschien
vielleicht
39
mooi
schön
40
na
nach
41
naar
zu
42
naast
neben
43
nergens
nirgendwo
44
op maandag
am Montag
45
terug
zurück
46
tot
bis
47
tussen
zwischen
48
vaak
oft
49
van
von
50
veel
viel
51
vreemd
komisch / fremd
52
want
denn
53
weer
wieder
54
zometeen
gleich
55
zonder
ohne
56
om half een
um halb eins
