2. Sickness and Health NE - EN Flashcards
(44 cards)
1
Q
scherm
A
screen
2
Q
ongeneeslijk
A
incurable
3
Q
gevaarlijk (link)
A
tricky
4
Q
verreweg
A
by far
5
Q
niet van harte
A
half hearted
6
Q
zeereis
A
voyage
7
Q
ontlasting
A
faeces
8
Q
nauwelijks
A
barely, hardly
9
Q
roofdier
A
predator
10
Q
spreekuur
A
surgery hour
11
Q
vertrouwen op
A
to rely on
12
Q
verplicht
A
compulsory
13
Q
uitrusting
A
equipment
14
Q
verhogen
A
to raise
15
Q
snijden
A
to carve
16
Q
pijn
A
ache
17
Q
stekende pijn
A
a stabbing/sharp pain
18
Q
zeer
A
sore
19
Q
pijn doen
A
to hurt
20
Q
flauwvallen
A
to faint
21
Q
koorts
A
fever
22
Q
ziekte (algemeen)
A
illness
23
Q
ziekte (specifiek)
A
disease
24
Q
besmettelijk
A
contagious
25
onwel
indisposed
26
lijden aan
to suffer from
27
griep
influenza (the flu)
28
goedaardig
benign
29
kwaadaardig
malignant
30
bloeddruk
blood pressure
31
polsslag
pulse
32
(bot)breuk
fracture
33
huisarts
general practitioner
34
doktersrecept
prescription
35
kookrecept
recipe
36
herstel
to heal
37
desinfecteren
to desinfect
38
inenten
to vaccinate
39
ziek worden
to fall ill
40
opgenomen worden in het ziekenhuis
to be hospitalised
41
met ziekteverlof
on sick leave
42
kou vatten
to catch a cold
43
een ongeluk krijgen
to meet with an accident
44
eigen risico
retention provision (AmE)
